Van onze correspondent terug uit Indonesië

Van onze correspondent terug uit Indonesië

Zo langzamerhand loopt het weer tegen Sinterklaas en dat brengt herinneringen boven. De eerste kruidnoten werden alweer verkocht en op mijn kamer op kantoor ontstond een discussie: “Mijn moeder bakt de lekkerste speculaas van heel Amsterdam”. “Nou, mijn moeder bakt de lekkerste speculaas van Nederland”. Hier komen wij natuurlijk niet uit, dus ik had het idee een speculaascompetitie te starten. Wie neemt de lekkerste speculaas mee naar kantoor? Andere collega’s erbij betrokken, datum afgesproken en bakken maar. Jurering leek eenvoudig, maar dat was het niet. Ieder kreeg stukken speculaas van de anderen, maar hoe voorkom je dat op eigen speculaas wordt gestemd?! Een collega had een systeem gevonden met erg veel cijfers, we zijn niet voor niets automatiseerders, en het was een succes. De winnaar kreeg een beker, de laatste een oorkonde. Drie collega’s misselijk, zij hadden alles opgegeten en niet alleen geproefd. In de oorkonde hadden wij vermeld dat de ontvanger zich verder zou bekwamen in het bakken van speculaas en dat wij, de organisatoren, de vorderingen zouden bijhouden ter bescherming van de gezondheid voor de mensheid in het algemeen en die van de automatisering in het bijzonder. Een dag later kwamen de reacties. Mijn adjunct-chef was er geen voorstander van en vroeg een projectleider waarom hij aan ‘dat infantiele (=kinderlijk) spelletje’ meedeed. De projectleider vond het er de juiste tijd van het jaar voor, kinderfeest en waarom niet? Ik gepikeerd, de druif (sorry, mijn adjunct-chef) miste hier duidelijk het gevoel van humor voor. Mijn kans op een tegenreactie kwam onverwacht een paar maanden later: carnaval. Ik kom de lift uit en daar stond het stuk verdriet (sorry, mijn adjunct-chef) tussen een paar collega’s met een boerenpetje op en een rode zakdoek om zijn hals geknoopt. Naar mijn mening niet strak genoeg, maar goed. “Zie je iets aan mij?” Ik wilde dat infantiele gedrag niet belonen, en zeker niet met collega’s erbij. Met mijn hoofd naar beneden en mijn voorhoofd in mijn hand: “O nee, iemand heeft de voordeur van het gesticht laten openstaan”. Ineens stond de paljas (sorry, mijn adjunct chef) alleen, al mijn collega’s waren verdwenen en ik liep door. Het is om de een of andere reden nooit meer goed gekomen tussen die druiloor (sorry, mijn adjunct chef) en mij.

Simon van der Gulik