Preek op 20-03-2022, 3e zondag van de veertigdagentijd, jaar C, pastoor Frank Domen

Preek op 20-03-2022, 3e zondag van de veertigdagentijd, jaar C, pastoor Frank Domen

Openingswoord

Broeders en zusters, allemaal van harte welkom op deze derde zondag van de veertigdagentijd.

Ik neem aan, dat wij allemaal weleens aan het strand hebben genoten van een prachtige zonsondergang. Dat wij de zon als een grote rode vuurbal langzaam in de zee zagen wegzakken. De hele horizon stond als het ware in brand. De zee schitterde van de kleuren. Of dat wij in een prachtig bergachtig landschap wandelden. Weidse vergezichten. Mooie blauwe luchten achter met groen beklede bergen. Een blauw meer in het dal. Wij spreken dan weleens over betoverende landschappen.

Mozes, in de eerste lezing, maakt iets mee wat nog indrukwekkender is. Hij ziet een brandende braamstruik. Hij brandt, maar verteert niet. En als hij dat bijzondere verschijnsel nader wil bekijken, weerklinkt de stem van God. Mozes bedekt zijn gezicht, omdat hij niet naar God durft op te zien.

Wij hebben hier in de kerk geen betoverende landschappen, en nog minder een brandende braamstruik. Maar dit is wel het Huis van God op aarde. Jezus Christus is hier – zo aanstonds – lichamelijk en geestelijk aanwezig. Als God en als mens. Op het altaar. En eigenlijk nu al in het tabernakel. Ja, strakjes zelfs in ons eigen hart.

Proberen wij te beseffen op welk een heilige plaats wij zijn. In tegenstelling tot Mozes mogen wij onze schoenen aanhouden. Maar verheffen wij wel ons hart tot de Heer. Weten wij ons met God en met elkaar verbonden.

In Oekraïne hebben ze ook geen brandende braamstruik. Wel brandende huizen, verwoeste steden. Laten wij die arme mensen vandaag bijzonder bij het Onbevlekte Hart van Maria aanbevelen.

Openingsgebed

Laat ons bidden. God, Gij weet wat er in de mens omgaat, Gij schouwt in de diepte van ieders hart; Gij kent ons pogen en ons falen. Daarom zijt Gij een God van groot geduld. Doe ons geloven dat Gij bij machte zijt de zonde weg te nemen uit ons hart, en schenk ons uw heilige Geest door Jezus Christus, uw Zoon. Die met U … Amen.

Kinderwoorddienst

Preek

Iedere dag opnieuw horen wij op het journaal over de oorlog in Oekraïne. De enorme vluchtelingenstroom.

Het begin van het evangelie lijkt wel een beetje op een journaal. Mensen vertellen Jezus over de wrede tiran, Pilatus, die een aantal Galileeërs heeft vermoord. Jezus zelf heeft ook nog een nieuwtje. Er zijn 18 mensen omgekomen onder een omgevallen toren.

Als wíj dergelijke verhalen horen, zeggen wij terecht: Wat erg, het is te hopen, dat die terroristen of die dictator spoedig worden gepakt, dat de architecten van de gemaakte fouten hebben geleerd. En dat mogen wij gerust hopen, maar volgens Jezus Christus is er méér aan de hand.

Hij zegt: “Denkt ge, dat onder alle Galileërs alleen deze mensen zondaars waren; en denkt ge dat alleen die mensen, die onder de toren omkwamen, schuldig waren? Volstrekt niet, zeg Ik u, maar als gij niet tot bekering komt, zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen”.

En dat is ook gebeurd: in het jaar 70 werd de stad Jeruzalem door de Romeinen verwoest. Hoeveel mensen daarbij zijn omgekomen, daar kunnen we alleen maar naar raden.

Wij zijn gewoon om alles menselijk te verklaren: wrede terroristen, een dictator, een slechte bouwconstructie, maar Jezus ziet uitdrukkelijk een verband tussen dergelijke gebeurtenissen en de zondigheid van mensen.

Oei, nu begeven wij ons op een gevoelig gebied. Wij kunnen moeilijk zeggen, dat ieder mens, die iets meemaakt – een ongeluk of een ernstige ziekte – dat hij of zij dus wel een zondaar zal zijn. Dat is zeer zeker niet zo!

Natuurlijk is het zo dat in bijvoorbeeld een oorlog of een neergestort vliegtuig de goeden lijden met de slechten. Een kind dat door een dronken autobestuurder wordt aangereden kan zo schuldeloos zijn als maar kan.

Maar dit evangelie is in ieder geval een aansporing om eens beter te kijken naar ons eigen leven en naar onze eigen maatschappij: zou dit ongeluk, deze ziekte of ramp niet kunnen betekenen dat ik persoonlijk of wij met ons allen het misschien toch een beetje beter moeten doen!?

De grote apostel Paulus zegt in de tweede lezing tegen de joden, dat wat er vroeger met het joodse volk in de woestijn is gebeurd, dat dat een les, een waarschuwing, is voor de joden van Paulus’ tijd.

Hij wijst erop hoe de joden vroeger door de zee trokken, hoe zij ’s nachts de vuurkolom van God zagen en overdag de wolkkolom. Zij zagen met hun eigen ogen hoe God voor hen uittrok: kijk, daar gaat Hij! Zij aten geestelijk voedsel, en toch zijn de meesten van hen in de woestijn neergeveld. Zij leefden in de nabijheid van God, maar het heeft hun niet gebaat. Geloven in God is belangrijk, bidden, in deze oorlogstijd véél bidden, is héél belangrijk, maar niet minder belangrijk is wat wij doen, voor God en voor elkaar.

Tussen haakjes, als er Eén onschuldig was, zonder zonde, dan was het wel Jezus Christus. En wij weten hoe Hij is gestorven: op de meest wrede manier, aan een kruis. Onschuldige mensen kunnen soms zwaar te lijden hebben. Maar Jezus vraagt of wij zijn leerlingen willen zijn door het dragen van ons kruis. Het kruis doet ons op Jezus lijken, in zijn dood, maar dan ook in zijn verrijzenis.

Dat ons geloof invloed moet hebben op onze manier van leven, blijkt ook wel uit het evangelie. Jezus vertelt over een vijgenboom, die geen vruchten draagt. “Hak hem maar om”, zegt de eigenaar. “Ach heer”, zegt de knecht – lees: zegt Jezus Christus, de Goede Herder – “geef hem nog een kans. Misschien gaat hij met extra liefde en aandacht binnenkort wél vruchten voortbrengen.”

Goede vruchten binnen dit kader zijn bidden voor iemand, die iets ergs meemaakt. Maar ook zo iemand steunen. Even opbellen, een kaartje sturen, of nog beter: er even naar toegaan. Misschien zelfs niet met lege handen. Even een luisterend oor bieden, een woord van bemoediging, een schouderklop. Niemand verwacht, dat wij door een wonder de zaak oplossen. Maar medeleven, medelijden, hebben wij af en toe allemaal nodig.

Broeders en zusters, ik hoop, dat wij allemaal iedere zondag trouw naar de Kerk komen. Dat heeft alles te maken met het derde van de Tien Geboden: Gij zult de Dag des Heren heiligen. Wij moeten op zondag ook geen boodschappen doen, na de Mis even gauw oversteken naar de Jumbo. Ik hoop, dat wij allemaal ook thuis bidden, alleen en/of het liefste met elkaar.

Dat naar de Kerk gaan en dat bidden is nodig om God te eren, maar ook en vooral dat wijzelf én anderen, die Gods liefde nog niet kennen, de liefde en de wil en de kracht kunnen vinden voor die goede werken. Want op zich heeft God onze eer niet nodig. Wij kunnen God niet méér verheerlijken dan zijn Zoon Jezus Christus al doet. Het bidden is er omwille van ons.

Jezus laat de eigenaar van de vijgenboom zeggen: Hak die boom maar om, hij draagt immers geen vruchten. Maar de knecht – Jezus Christus – wil nog een nieuwe kans geven. Want het is nog niet te laat. Proberen wij méér goede vruchten voort te brengen. Het zijn juist die kleine dingen, die het leven zo mooi maken, zo warm.

Denken wij niet: ik bid al zo veel, ik doe aan zo veel godsdienstige activiteiten mee, het zit dus wel goed met mij. Nee, die naaste die ons nodig heeft, die ene mens aan wie wij een hekel hebben, maar die door God wordt bemind, dáár gaat het om. Zo iemand helpen is het vasten dat de heilige Schrift ons vraagt.

Denken we vooral niet geringschattend over ons eigen bidden en werken, zo van: hebben mijn stamelende gebedjes invloed op de vrede!? Ja, ieder gebed, ieder goed werk, met liefde gedaan, is als een druppel heilige olie, die in het water valt. Het dijt steeds meer uit.

Bidden en werken wij, met héél ons hart. Dan wordt Pasen strakjes een echt Zalig Pasen. Dan verandert oorlog misschien toch weer in vrede. Amen.