1e week door het jaar 1, vrijdag
9 eerste lezing: Hebr. 4, 1-5.11
Laten wij ons inspannen Gods rust binnen te gaan.
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters,
zolang de goddelijke belofte van de rust nog geldt
moeten wij ervoor zorgen
dat niemand van u zou menen dat het te laat is.
Want ook wij hebben het goede nieuws gehoord,
juist als zij,
die onder Mozes uit Egypte waren getrokken.
Maar het woord van de verkondiging dat zij hoorden
heeft hun niet gebaat,
omdat het niet gepaard ging met geloof bij de hoorders.
Wij die geloofd hebben,
wij gaan die rust binnen waarvan de Heer gezegd heeft:
“Ik heb gezworen in mijn gramschap:
nooit zullen zij ingaan in mijn rust.”
Toch was Gods werk al klaar vanaf de schepping van de wereld.
Dat volgt uit wat wij lezen over de zevende dag:
“En God rustte op de zevende dag van al zijn werk.”
En hier lezen we:
“Nooit zullen zij ingaan in mijn rust.”
Laten we ons dus inspannen die rust binnen te gaan.
Laat niemand ten val komen
door het slechte voorbeeld van hun ongeloof na te volgen.
Woord van de Heer.
Wij danken God.
tussenzang: Ps. 78 (77), 3, 4bc, 5, 6, 7
Refrein:
Laten wij nooit vergeten wat God heeft gedaan.
Al wat wij gehoord hebben en begrepen,
wat ons door de vaderen is verteld,
de roem van de Heer, zijn machtige daden,
de wondertekens die Hij heeft verricht.
Hij heeft zijn gebod in Jakob gegeven
en stelde als wet vast in Israël,
dat wat Hij de vaderen openbaarde
de zonen zou worden bekend gemaakt.
Zodat ook die later nog worden geboren
het zullen beseffen en op hun beurt
het weer aan hun kinderen door zullen geven.
Ook die moeten immers op God vertrouwen
en nooit vergeten wat Hij heeft gedaan,
maar zijn gebod onderhouden.
vers voor het evangelie: Ps. 95 (94), 8ab
Alleluia.
Luistert heden naar de stem van de Heer
en weest niet halsstarrig.
Alleluia.
10 evangelie: Mc. 2, 1-12
De Mensenzoon heeft macht op aarde zonden te vergeven.
De Heer zij met u.
En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus.
Lof zij U, Christus.
Toen Jezus in Kafárnaüm was teruggekeerd
en men hoorde dat Hij thuis was,
stroomden de mensen in zulk een aantal samen,
dat zelfs de ruimte vóór de deur geen plaats meer bood
toen Hij hun zijn leer verkondigde.
Men kwam een lamme bij Hem brengen,
die door vier mannen gedragen werd.
Omdat zij wegens de menigte geen mogelijkheid zagen
hem dicht bij Jezus te brengen,
legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond,
maakten er een opening in
en lieten het bed waarop de lamme uitgestrekt lag zakken.
Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme:
“Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.”
Er zaten enkele schriftgeleerden bij.
Ze zeiden bij zichzelf:
“Wat zegt die man daar?
Hij spreekt godslasterlijk!
Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen?”
Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden
en Hij zei hun:
“Wat redeneert gij toch bij uzelf?
Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen:
Uw zonden zijn u vergeven,
of:
Sta op, neem uw bed en loop?
Welnu, opdat ge zult weten
dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven,
– sprak Hij tot de lamme –
Ik zeg u,
sta op, neem uw bed mee en ga naar huis.”
Hij stond op, nam zijn bed
en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten.
Iedereen stond er versteld van,
en ze verheerlijkten God en zeiden:
“Zoiets hebben wij nog nooit gezien.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.