Overweging ter voorbereiding van 30-10-2023, maandag in de 30e week door het jaar

Begin van een preek van de heilige paus Leo de Grote († 461) over de zaligsprekingen

Ik zal mijn wetten leggen in hun hart

Geliefden, toen onze Heer Jezus Christus het evangelie van het koninkrijk verkondigde en overal in Galilea mensen genas van allerlei kwalen, had de faam van zijn wonderen zich reeds over geheel Syrië verbreid; uit geheel Juda stroomden grote menigten naar de goddelijke geneesheer. Het is nu eenmaal een feit dat onwetende mensen traag zijn in het geloof aan wat zij zelf niet kunnen zien, traag ook in de hoop op wat zij nog niet kennen. Daarom was het nodig dat zij hiertoe door lichamelijke weldaden en zichtbare wonderen werden opgewekt alvorens door goddelijk onderricht gesterkt te worden. Dan zouden zij niet twijfelen aan de heilsbetekenis van de leer, verkondigd door Hem van wie zij zo’n weldadige kracht hadden ontvangen.

Welnu, om de uitwendige genezingen om te zetten in innerlijke en om geestelijke gezondheid te schenken na de lichamelijke, trok de Heer zich terug uit de menigte die Hem omringde en ging Hij een nabije berg op. Hij riep de apostelen om hen vanaf deze hoogte als vanaf een troon toe te spreken en hen in zijn hoogverheven leer in te wijden. Door de keuze van deze plaats en door de aard van zijn optreden gaf Hij bovendien te kennen dat Hij dezelfde was die eens tot Mozes had willen spreken. Met dit verschil evenwel dat de berg toen het toneel was van schrikwekkende gerechtigheid, nu echter van goddelijke goedheid. Zo werd de belofte vervuld die bij monde van de profeet Jeremia was gedaan: ‘Er komen dagen, zegt de Heer, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten. Dan zal Ik mijn wetten leggen in hun hart; Ik grif ze in hun geest’ (Jer. 31, 31.33).

Hij die eens tot Mozes had gesproken, sprak ook tot de apostelen, en als met een snelle pen legde het Woord de bepalingen vast van het nieuwe verbond. Maar de berg was niet omgeven door dichte wolken, zoals vroeger. Ook was er niet de verschrikking van donder en bliksem die het volk ervan weerhield de berg te naderen. Hier had integendeel een onderhoud plaats in alle rust, en ieder van de omstanders kon ernaar luisteren. Zo werd de hardheid van de wet vervangen door de milde kracht van de genade en verdreef de geest van het kindschap de slaafse vrees.

Wat nu de leer van Christus is, verkondigt Hij met eigen woorden. Aldus leren zij die de eeuwige zaligheid willen bereiken, hoe zij met goed gevolg daarheen moeten opgaan. Hij zegt: ‘Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het rijk der hemelen’ (Mt. 5, 2). Het zou wellicht onduidelijk zijn over welke armen Hij sprak, als Hij aan de woorden ‘Zalig de armen’ niets over de aard van deze armoede toevoegde – alsof voor het verdienen van het hemelrijk alleen de armoede volstond die velen kennen als zware beproeving en harde nood -. Hij zegt evenwel: ‘Zalig de armen van geest.’ Hierdoor geeft Hij te kennen dat het rijk der hemelen eerder wordt geschonken aan eenvoudigen van hart dan aan hen die arm zijn aan aardse goederen.