Overweging ter voorbereiding van 30-03-2024, Stille Zaterdag

Uit een homilie, toegeschreven aan Epifanius, bisschop van Constantinopel († 535)

De Heer op zoek naar de verloren mens.

Vandaag heerst er een diepe stilte op aarde, een diepe stilte en verder rust; een diepe stilte, want de Koning slaapt. ‘De aarde werd stil van ontzag’ (Ps. 76 (75), 9), want God is naar het vlees ontslapen en zij die van oudsher ontslapen zijn, heeft Hij opgewekt. De vleesgeworden God is gestorven, de onderwereld siddert.

Hij gaat uit om het eerste maaksel van zijn handen als een verloren schaap te gaan zoeken. Hij wil zich ontfermen over ‘hen die in het duister en de schaduw van de dood gezeten zijn’ (Lc. 1, 79); om de geketende Adam samen met de geketende Eva uit hun smarten te verlossen, gaat God, tevens Mensenzoon, hen tegemoet.

De Heer trad op hen toe met het zegenrijk wapen van het kruis. Toen de stamvader Adam Hem zag, sloeg hij zich verbijsterd op de borst en riep allen toe: ‘Mijn Heer zij met u allen.’ En Christus antwoordde Adam: ‘En met uw geest.’ Toen nam Christus Adam bij de hand en spoorde hem aan met de woorden: ‘Ontwaak, slaper, sta op uit de dood, en Christus’ licht zal over u stralen’ (Ef. 5, 14).

Ik ben uw God, die omwille van u uw zoon geworden is; die omwille van u en van hen die uit u voortgekomen zijn, nu spreekt en met gezag de geboeiden beveelt: ‘Treed naar buiten’, en tot hen die zich in de duisternis bevinden: ‘Wordt verlicht’, en tot hen die neerliggen: ‘Ontwaakt’.

Ik beveel u: ontwaak, slaper; daarvoor immers, om in de onderwereld geboeid vast te zitten, heb Ik u niet gemaakt. Sta op uit de dood, Ik ben het leven voor de doden. Sta op, maaksel van mijn handen, sta op, mijn evenbeeld, gij die naar mijn beeld gemaakt zijt. Sta op, laten we hier vandaan gaan. Gij zijt immers in Mij, en Ik in u: wij zijn één persoon, ondeelbaar.

Omwille van u ben Ik, uw God, uw zoon geworden; omwille van u heb Ik, de Heer, uw gestalte aangenomen, namelijk die van een slaaf; omwille van u ben Ik, die boven de hemelen woon, gekomen op aarde, en zelfs onder de aarde; omwille van u, mens, ben Ik geworden als een hulpeloos mens, vrij onder de doden. Omwille van u die uit een hof vertrokken zijt, werd Ik vanuit een hof overgeleverd en in een hof gekruisigd.

Zie hoe mijn gelaat door mensen is bespuwd: juist omwille van u heb Ik dit ondergaan, opdat gij hersteld wordt in de oorspronkelijke staat, toen God u de levensadem inblies. Zie de kaakslagen die Ik ondergaan heb, opdat Ik uw misvormd voorkomen zou herstellen naar mijn beeld.

Zie de geseling van mijn rug die Ik ondergaan heb om de last van uw zonden weg te nemen, die op uw rug weegt. Zie mijn handen, vastgenageld aan het hout ten goede, omwille van u die uw hand hebt uitgestrekt naar het hout ten kwade (vgl. Gen. 3, 22).

Ik ben ingeslapen op het kruis en een zwaard heeft mijn zijde doorboord, omwille van u die in het paradijs vast bent ingeslapen en Eva uit uw zijde hebt voortgebracht. Mijn zijde heeft de pijn van uw zijde genezen. Mijn slaap zal u wegleiden uit de slaap van de onderwereld. Mijn zwaard heeft het zwaard bedwongen dat tegen u gekeerd was (vgl. Gen. 3, 24).

Kom, sta op, laten we hier vandaan gaan. De vijand heeft u weggevoerd uit het aards paradijs: neerzetten zal Ik u, niet meer in het paradijs, maar op een hemelse troon. De vijand heeft u afgehouden van de boom die het beeld van het leven was: zie echter, Ikzelf die het leven ben, Ik heb Mij met u verenigd. Ik had de cherubs aangesteld (vgl. Gen. 3, 24) om, zoals het bij een slaaf past, bij u de wacht te houden; nu zorg Ik ervoor dat de cherubs u vereren, zoals het een God past.

Een troon van cherubijnen is klaargemaakt, de dragers staan al gereed, het bruidsvertrek is ingericht, de spijzen staan klaar, de eeuwige tenten en hemelse verblijven zijn opgesierd, de schatkamers geopend en het rijk der hemelen is van eeuwigheid in gereedheid gebracht.