Overweging ter voorbereiding van 28-02-2024, woensdag in de tweede week van de veertigdagentijd

Uit de verhandeling van de heilige Ireneüs, bisschop van Lyon († ca. 202), ‘Tegen de ketterijen’

Met behulp van beelden leerden zij God vrezen en volharden in zijn dienst.

In het begin heeft God de mens gevormd omwille van zijn goddelijke gaven. Hij heeft de aartsvaders uitgekozen omwille van hun heil. Hij heeft zich een volk bereid om de onwetenden te leren God te volgen. De profeten heeft Hij gevormd op aarde om zo de mens vertrouwd te maken met het inwonen van Gods Geest en met het leven in gemeenschap met God.

God heeft zelf niemand nodig, maar Hij schenkt hun die Hem nodig hebben, zijn gemeenschap. Als een kundig bouwmeester tekende Hij voor hen die Hem behaagden, het huis van het heil. Zelf heeft Hij hen in Egypte, zonder dat zij het zagen, geleid en in de woestijn heeft Hij het rusteloze volk een aangepaste wet gegeven. Hun die het goede land zijn binnengegaan, heeft Hij een waardige erfenis nagelaten. Voor hen die naar de Vader terugkeerden, heeft Hij het gemeste kalf geslacht en hun het beste kleed gegeven (vgl. Lc. 15, 22-23). Kortom, op verschillende wijzen heeft Hij de mensen voorbereid op het heil.

Daarom zegt Johannes in het boek van de Openbaring: ‘Zijn stem klonk als het gedruis van vele wateren’ (1, 15). Inderdaad zijn de wateren van Gods Geest talrijk, want de Vader is rijk en groot. Door al deze wateren is het Woord heengegaan. Degenen die Hem onderworpen waren, heeft Hij rijkelijk geholpen door voor elk schepsel een overeenkomstige en passende wet voor te schrijven.

Zo heeft Hij het volk wetten gegeven omtrent de inrichting van de tabernakel, de bouw van de tempel, de keuze van de levieten, het brengen van gaven en offers, het voltrekken van de reinigingsrituelen en het uitvoeren van de overige handelingen van de eredienst (vgl. Ex. 25-30).

Hijzelf heeft weliswaar niets van dit alles nodig, want blijvend is Hij vervuld van al wat goed is. In zichzelf bezit Hij iedere welriekende geur en verscheidenheid van offergeur, reeds voordat Mozes geboren werd. Hij onderrichtte het volk dat gemakkelijk tot zijn afgoden terugkeerde. Door allerlei middelen bereidde Hij hen voor om te volharden in de dienst van God. Hij riep hen door bijkomstigheden tot hoofdzaken, dat wil zeggen: door de beelden tot de werkelijkheid, door het tijdelijke tot het eeuwige, door het lichamelijke tot het geestelijke, door het aardse tot het hemelse. Zoals tot Mozes werd gezegd: ‘Zorg ervoor dat ge u precies houdt aan het model dat u op de berg is getoond’ (Ex. 25, 40).

En gedurende veertig dagen leerde Mozes dan ook de woorden van God, de hemelse tekenen, de geestelijke beelden en de voorafbeeldingen van de toekomstige gebeurtenissen te onthouden. Zoals ook Paulus zei: ‘Zij dronken uit een geestelijke rots die met hen meeging, en die rots was de Christus’ (1 Kor. 10, 4). En nadat hij eerst vermeld had wat in de wet beschreven staat, voegt de Apostel er nog aan toe: ‘Wat hun overkwam, had een diepe zin en het werd te boek gesteld als een waarschuwing voor ons, tot wie het einde der tijden gekomen is’ (1 Kor. 10, 11).

Met behulp van beelden leerden zij dus God vrezen en volharden in zijn dienst. En zo was de wet voor hen zowel een profetie van de komende dingen als een leerschool.