Overweging ter voorbereiding van 27-02-2024, dinsdag in de tweede week van de veertigdagentijd

Uit het commentaar van de heilige Cyrillus, bisschop van Alexandrië († 444), op het boek Exodus

Christus is het ware manna waarvan het gewone manna een beeld was

Broeders en zusters, we moeten het manna zien als een voorafbeelding en symbool, dat de leer en de geestelijke gaven van Christus aanduidt. Deze immers zijn ook van hierboven en uit de hemel, en hebben niets aards in zich. Zij veroorzaken immers geen aards wangedrag en zijn echt voedsel, niet alleen voor menselijke wezens maar ook voor engelen.

Zo heeft de Zoon in zijn eigen persoon de Vader aan ons geopenbaard. Door de Zoon zijn wij tot het geloof gekomen en hebben wij de leer ontvangen over de heilige Drievuldigheid die één in wezen is en zijn wij thuisgeraakt op de paden van de deugd. De ware en onvervalste kennis, juist in deze dingen, is het voedsel van de geest. Mogelijk moest Christus ook daarom zijn onderricht bij daglicht geven. Immers, aan de mensen uit het verre verleden werd het manna gegeven in de vroege morgen, als het licht begon te worden. De dageraad is immers opgegaan over ons die geloven, zoals de heilige Schrift zegt. De morgenster is verschenen in ons hart en over ons is opgegaan de Zon der gerechtigheid, Christus, de gever van het geestelijk manna (vgl. 2 Petr. 1, 19).

We kunnen er zeker van zijn dat Christus zelf het ware manna is en dat het gewone manna slechts een beeld was, zoals Hij het met zijn eigen woorden zei, toen Hij zich tot de joden richtte: ‘Uw vaderen die het manna gegeten hebben in de woestijn, zijn niettemin gestorven; maar dit brood daalt uit de hemel neer, opdat wie ervan eet, niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven van de wereld’ (Joh. 6, 49-51).

Onze Heer Jezus Christus voedt ons ten eeuwigen leven, zowel door zijn voorschriften die ons leren hoe wij heilig moeten leven, als door de mystieke zegening, de eucharistie. Hij is daarom zelf en uit zichzelf het goddelijke en waarlijk levenschenkende manna. Ieder die het eet, zal worden gevrijwaard van bederf en zal aan de dood ontsnappen, maar die het gewone manna aten, hadden dit voorrecht niet. De voorafbeelding had niet de macht om te redden, maar was slechts een schaduw van de werkelijkheid.

God liet manna neerdalen als regen van boven en gaf ieder het bevel zoveel te verzamelen als nodig was; die in één tent woonden, konden gezamenlijk vergaren als ze dat wilden. Hij zei: ‘Ieder mag er zoveel van nemen als hij voor zijn familie nodig heeft. Ieder mag alleen maar nemen voor degenen die in zijn tent verblijven. Er mag niets bewaard worden voor de volgende dag’ (Ex. 16, 16b en 19). Dat betekent dat we onszelf moeten voeden met de goddelijke en evangelische leer. Christus geeft inderdaad aan ons zijn genade in gelijke mate, of we nu groot of klein zijn, en Hij schenkt zijn levengevend voedsel aan allen in gelijke mate. Hij verlangt de sterkeren uit ons midden bijeen te brengen om hen te laten werken ten behoeve van hun broeders en zusters. Zij zullen hun een helpende hand reiken, zodat allen samen deel krijgen aan de hemelse gaven.

Dit is bedoeld, denk ik, met de opdracht die Christus aan de heilige apostelen zelf gaf : ‘Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven’ (Mt. 10, 8b). Nadat zijzelf het meeste van het manna hadden vergaard, haastten zij zich om het uit te reiken aan degenen die dezelfde tent deelden, dat is: aan de kerk. De heilige leerlingen waren zonder ophouden bezig de mensen te vermanen, te leren en te bekeren tot datgene wat prijzenswaardig was, terwijl zij rijkelijk uitdeelden aan iedereen van de overvloedige genade die zijzelf hadden ontvangen van Christus.