Overweging ter voorbereiding van 27-01-2024, zaterdag in de 3e week door het jaar

Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de beproeving van Abraham.

Het geloof dat in de liefde werkzaam is

Het is niet onverstandig wanneer we zeggen dat Isaak geboren is uit Abraham en dat hij een teken was. Zo ook was Abraham een teken, Abraham die het bevel kreeg zijn zoon te offeren en aan God gehoorzaamde. Hij bracht Isaak naar de offerplaats, kwam daar na drie dagen aan, zond zijn twee knechten weg met het lastdier en ging zelf verder, naar de plaats die God hem had aangewezen. Hij legde het hout op het altaar, en legde zijn zoon op het hout. Voordat de zoon bij de offerplaats kwam, droeg deze het hout waarop hij gelegd moest worden. Maar toen, kort voor hij gedood zou worden, klonk de stem dat hij gespaard moest blijven.

Toch ging Abraham de terugweg, niet zonder een offer en zonder vergoten bloed. Er verscheen een ram, die met de horens in het struikgewas verstrikt zat. Die ram werd geofferd en zo werd er een offer gebracht.

Toen het offer volbracht was, werd er tot Abraham gezegd: ‘Ik zal uw nakomelingen talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand van de zee. Uw nakomelingen zullen de steden van hun vijand bezitten. Door uw nakomelingen komt zegen over alle volkeren van de aarde, omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd’ (Gen. 22, 17-18). Zie nu, wanneer dit gebeurd is en wanneer de gedachtenis aan dit gebeuren plaatsheeft. Dat is op het ogenblik dat de Ram, Christus, zegt: ‘Zij hebben mijn handen en voeten doorboord’ (Ps. 22 (21), 17). ‘De uiteinden der aarde zullen het gedenken en zich tot de Heer bekeren.’ Wanneer er gezegd wordt: ‘Zij zullen het gedenken’ (Ps. 22 (21), 28), dan betekent dit dat eens voorafgebeeld is, wat wij nu zien gebeuren.

‘Abraham geloofde God en het werd hem als gerechtigheid aangerekend en hij werd Gods vriend genoemd’ (Jak. 2, 23).

Dat Abraham God geloofde, is iets binnen in zijn hart, alleen in het geloof. Dat hij echter zijn zoon meevoerde om hem te offeren, dat hij zich onverschrokken wapende met een mes, dat hij zou doden als de stem hem niet weerhouden had, getuigde zeker van groot geloof, maar was tevens een groot werk. En juist dat werk werd door God geprezen toen Hij zei: ‘Omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd.’

Waarom zegt dan de apostel Paulus: ‘Ik beweer dat de mens gerechtvaardigd wordt door te geloven, niet door de wet te onderhouden’ (Rom. 3, 28), en op een andere plaats: ‘Het geloof dat werkt door de liefde’ (Gal. 5, 6)? Hoe werkt het geloof door de liefde en hoe wordt de mens gerechtvaardigd door te geloven, zonder de werken van de wet? Hoe? Let op, zusters en broeders. Iemand gelooft en ontvangt op zijn ziekbed de sacramenten van het geloof, en is daarna gestorven. Hem ontbrak de tijd voor de werken. Wat moeten we daarvan zeggen? Dat hij niet gerechtvaardigd is? We zeggen wel degelijk dat hij gerechtvaardigd is, daar hij gelooft in Hem ‘die de goddeloze rechtvaardigt’ (Rom. 4, 5). Dus is deze gerechtvaardigd, en wel zonder de werken. Zo gaat in hem het woord van de Apostel in vervulling die zegt: ‘Ik beweer dat de mens gerechtvaardigd wordt door te geloven, niet door de wet te onderhouden.’ Want het geloof dat werkt door de liefde, woont met al zijn warmte in het hart, ook al is er geen gelegenheid om het in uiterlijke werken te tonen.