Overweging ter voorbereiding van 26-03-2024, dinsdag in de Goede Week

Uit de verhandeling van de heilige martelaar Cyprianus, bisschop van Carthago († 258), ‘Over de deugd van geduld’

Tot het einde toe wordt alles met volharding verdragen, zodat in Christus het volledige en volmaakte geduld zichtbaar wordt.

Hij die gezegd had dat Hij uit de hemel was neergedaald om de wil van de Vader te doen (vgl. Joh. 6, 38), gaf door zijn bewonderenswaardige deugden een bewijs van zijn goddelijke majesteit. Als één van deze deugden heeft Hij zijn onderwerping aan de Vader getoond door alles met geduld te verduren. Terstond, vanaf het begin van zijn komst, wordt heel zijn handelen gekenmerkt door het geduld dat daarmee gepaard gaat: Gods Zoon acht het niet beneden zijn waardigheid neer te dalen vanuit de hemelse verhevenheid naar het aardse, het lichaam van een mens aan te nemen en, hoewel zelf geen zondaar, de zonden van anderen te dragen.

Hij verdraagt het, na zijn onsterfelijkheid voor een tijd afgelegd te hebben, sterfelijk te worden om, Zelf onschuldig, voor het heil van schuldigen ter dood te worden gebracht. De Heer wordt door zijn dienaar gedoopt en Hij die de vergeving van de zonden zal schenken, weigert niet zijn lichaam te laten wassen in het bad van de wedergeboorte (vgl. Tit. 3, 5). Hij door wie anderen overvloedig gevoed worden, vast veertig dagen. Hij verlangt te eten en lijdt honger, opdat zij die hongeren naar zijn woord en genade, door het hemels brood verzadigd worden. Hij bindt de strijd aan met de duivel die Hem wil verleiden, en tevreden met de overwinning op de vijand, gaat Hij niet verder dan een woordenstrijd (vgl. Mt. 4, 1 -10).

Hij oefende zijn gezag over zijn dienaren niet uit als waren zij slaven, maar Hij was welwillend en zachtmoedig en beminde hen met broederlijke liefde. Hij verwaardigde zich zelfs de voeten van de apostelen te wassen. Door als Heer zo met zijn dienaren om te gaan, leerde Hij hun door zijn eigen voorbeeld, hoe een dienaar zich behoort te gedragen ten opzichte van zijn gelijken en naasten (vgl. Joh. 13, 1-20).

Het is niet verwonderlijk dat Hij zo was ten opzichte van hen die Hem gehoorzaamden. Want zelfs Judas kon Hij tot het uiterste toe met een groot geduld verdragen. Hij kon met zijn vijand het brood eten en wist dat Hij zijn vijand bij zich in huis had. Toch wees Hij hem niet openlijk aan (vgl. Joh. 13, 18-30) en weigerde Hij de kus van de verrader niet (vgl. Mt. 26, 48-49).

Wat voor beschimpingen heeft Hij niet geduldig aanhoord in het uur van zijn lijden en kruisdood; wat voor smaad en hoon heeft Hij niet verdragen, alvorens een wrede dood te sterven en zijn bloed te vergieten! Hij die met zijn speeksel kort tevoren de ogen van de blinde het licht gegeven had, moest nu verduren dat zij die Hem beledigden, Hem bespuwden. Hij in wiens naam en door wiens dienaren de duivel met zijn trawanten gegeseld worden, moest nu zelf de geseling ondergaan. Hij die de martelaren met eeuwige bloemen kroont, werd met doornen gekroond (vgl. Mt. 27, 29; 1 Kor. 9, 25). Hij die de overwinnaars de ware zegepalm toekent, werd met de palm van de hand in het gezicht geslagen. Hij die anderen met het gewaad van de onsterfelijkheid bekleedt, werd van zijn aardse kleding beroofd. Hij die de hemelse spijs te eten gaf, werd met gal gevoed. Hij die de heilzame beker te drinken gaf, werd met azijn gelaafd.

Hij, de onschuldige, de rechtvaardige, ja de onschuld en de gerechtigheid zelf, wordt onder de misdadigers gerekend (vgl. Lc. 22, 37) en de Waarheid wordt door valse getuigenissen geweld aangedaan. Hij die zal oordelen, wordt geoordeeld en Gods Woord wordt zwijgend naar de slachtbank geleid (vgl. Jes. 53, 7). En wanneer bij de kruisdood van de Heer de sterren in verwarring en de elementen ontsteld raken, de aarde beeft en de nacht de dag omsluit, spreekt Hij niet, beweegt Hij niet en maakt Hij zelfs in het uur van zijn lijden zijn majesteit niet bekend. Tot het einde toe wordt alles met volharding verdragen, zodat in Christus het volledige en volmaakte geduld zichtbaar wordt.