Overweging ter voorbereiding van 26-02-2024, maandag in de tweede week van de veertigdagentijd

Uit de onderrichtingen van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407)

Mozes en Christus

De joden hebben wonderen gezien; ook gij zult er nu aanschouwen, grotere en veel mooiere dan toen de joden uit Egypte zijn vertrokken. Farao hebt ge niet zien verdrinken met zijn soldaten, maar de duivel met zijn bende hebt ge zien omkomen in de zee, in het water van de doop. Zij zijn door de zee heengetrokken, gij door de dood. Zij hebben zich losgemaakt van Egyptenaren, gij werd bevrijd van duivels. De joden hebben de dienstbaarheid aan vreemdelingen afgelegd, gij de veel pijnlijker slavernij, die van de zonde.

Gij weet het; daarna zijt gij nog meer begunstigd. De joden hebben toentertijd het verheerlijkt aanschijn van Mozes niet kunnen verdragen, die toch een medeknecht en een stamverwant was, maar gij hebt het aangezicht van Christus gezien in zijn heerlijkheid. Paulus verkondigt het: ‘Ons is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen’ (2 Kor. 3, 18).

Zij hadden toen de Christus die met hen meeging (vgl. 1 Kor. 10, 4), maar wij hebben Hem nu op een veel intensere wijze. Want toen begeleidde de Heer hen ter wille van Mozes, maar u begeleidt Hij niet alleen ter wille van Mozes, maar ook om uw persoonlijke volgzaamheid. Voor de joden kwam er na Egypte de woestijn, voor u komt na de uittocht de hemel. Zij hadden een voortreffelijk leider en aanvoerder, Mozes, maar voor ons is er een andere Mozes: God, die ons voorgaat en aanvoert!

Wat was wel het kenmerk van de eerste Mozes? ‘Mozes’, zegt de Schrift, ‘was de zachtmoedigste van alle mensen op aarde’ (Num. 12, 9). Wie dit ook over onze Mozes, Christus, zou zeggen, vergist zich niet! Want Hij wordt bijgestaan door de zeer zachtmoedige Geest, met Hem verwant en één in wezen. Toentertijd heeft Mozes zijn handen ten hemel geheven en vandaar engelenbrood doen neerdalen, het manna; maar onze Mozes heft zijn handen ten hemel en verschaft voedsel voor de eeuwigheid. Die ander sloeg op de rots en deed er stromen water uitkomen; de onze raakt de tafel aan, slaat op de geestelijke tafel en doet er bronnen van de Geest uit opborrelen. Om die reden is de altaartafel in het midden van de kerk opgesteld, als een bron, opdat van alle kanten de schapen rond die bron samenstromen en zich verkwikken aan deze heilzame stroom.

Omdat nu deze bron van een bijzondere kwaliteit is en er een dergelijk leven uit opwelt, omdat nu de tafel overladen is met goede dingen en zij voor ons van alle kanten met geestelijke gaven overstelpt is, behoren wij te naderen met een oprecht hart, met een zuiver geweten ‘om barmhartigheid en genade te verkrijgen en tijdige hulp’ (Heb. 4, 16). Door de genade en de menslievendheid van de eniggeboren Zoon, Heer en Redder van ons, Jezus Christus, door wie en met wie aan de Vader en aan de levenschenkende Geest roem zij, eer en macht, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.