Overweging ter voorbereiding van 23-11-2023, donderdag in de 33e week door het jaar

Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de herders

Op goede weidegrond zal Ik mijn schapen weiden

De Heer zegt: ‘Ik zal de schapen terugvoeren uit de volken, ze samenbrengen uit de landen en ze leiden naar hun eigen grond; Ik zal ze weiden op de bergen van Israël’ (Ez. 34, 13). Hij vormde de ‘bergen van Israël’, dat wil zeggen: de schrijvers van de goddelijke geschriften. Daar moet je weiden, als je veilig wilt weiden. Al wat je daar hoort, proef het; al wat daarbuiten is, verwerp het. Dwaal niet in nevel, maar luister naar de stem van de herder. Verzamel je op de bergen van de heilige Schrift! Daar zijn de genoegens van je hart, daar is er niets dat giftig is of vijandig. Je vindt er de vruchtbaarste weiden. Als je gezond bent, kom dan en laat je weiden op de bergen van Israël.

‘Aan de stromen en op alle plaatsen van het land’ (Ez. 34, 13 – LXX). Want vanaf de bergen die we zojuist getoond hebben, vloeiden de stromen van de evangelieverkondiging, toen ‘hun woord weerklonk tot aan de grenzen van de aarde’ (Ps. 19A (18A), 5). Alle plaatsen van de aarde werden welige en vruchtbare weiden voor de schapen.

‘Op goede weidegrond zal Ik ze weiden, het hoogland van Israël zal hun weideplaats zijn. Daar zullen ze legeren’ (Ez. 34, 14), dat wil zeggen: daar zullen ze rusten en kunnen ze zeggen: het is goed, en: het is waar, het is duidelijk, we vergissen ons niet. In de heerlijkheid van God zullen ze rusten als in hun stallen. ‘En ze zullen slapen’, dat is: ze zullen rusten, ‘ze zullen rusten en goed genieten’ (Ez. 34, 14 – LXX).

‘En ze zullen grazen in welige weiden op de bergen van Israël’ (Ez. 34, 14). Ik heb al gesproken over de bergen van Israël, die goede bergen waarop wij onze blik richten om vandaar hulp voor ons te verwachten. Maar onze hulp komt van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft. Welnu, opdat we onze hoop niet zouden stellen op die goede bergen waarvan Hij zei: ‘Ik zal mijn schapen weiden op de bergen van Israël’, voegde Hij er terstond aan toe: ‘Ik zal zelf mijn schapen weiden’ (Ez. 34, 15). Hiermee wilde Hij beletten dat je op die bergen zou blijven. Richt je blik naar de bergen vanwaar je hulp komt, maar luister aandachtig naar de woorden: ‘Ik zal zelf weiden.’ Want je hulp komt van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft.

De Heer besluit dan: ‘Ik zal ze weiden met gerechtigheid’ (Ez. 34, 16). Je ziet dat Hij alleen zo weidt, Hij alleen weidt met gerechtigheid. Welke mens immers kan een mens oordelen? Het wemelt overal van lichtvaardige oordelen. We wanhoopten aan iemand, en zie, hij bekeert zich plotseling en wordt de beste mens. En hij van wie we veel verwachtten, bezwijkt ineens en wordt de slechtste. Onze vrees is niet zeker, evenmin als onze liefde.

Wat een mens vandaag is, weet hijzelf nauwelijks. Niettemin weet hij het een beetje. Maar wat hij morgen zal zijn, weet hij zelf niet. De Heer dus weidt met oordeel. Hij deelt aan allen uit wat hun toekomt: voor de enen dit, voor de anderen dat, aan ieder waar hij recht op heeft, of het nu dit is of dat. Want Hij weet wat Hij doet. Met oordeel weidt Hij hen die Hij geoordeeld heeft en gered. Hij weidt hen dus zelf met oordeel.