Overweging ter voorbereiding van 21-01-2024, 3e zondag door het jaar

Uit het commentaar van de heilige Beda de Eerbiedwaardige († 735) op het boek Genesis

Adam en Abraham

‘Is voor de Heer wel iets te moeilijk? Over een jaar, precies op deze tijd, kom Ik bij u terug en dan zal Sara een zoon hebben’ (Gen. 18, 14). Toen Sara dit woord hoorde, verdween iedere twijfel. Zozeer werd zij in haar geloof gesterkt, dat de Apostel terecht van haar kan zeggen: ‘Door het geloof heeft ook Sara de kracht tot vruchtbaarheid ontvangen’ (Heb. 11, 11).

Het lijkt goed deze uitspraak te vergelijken met wat anderzijds de stamvader Adam is overkomen. Na de zondeval immers, zo wordt gezegd, zag hij God de Heer niet maar hoorde hij alleen de stem van God, die in de tuin wandelde. Abraham werd bezield van hoop en liefde en van geloof in de toekomstige zegen en hij zag de Heer staan. Adam hoorde de stem van de Heer en van schrik verborg hij zich, want hij schaamde zich over zijn misstap. Abraham zag de Heer en snelde Hem vol vreugde tegemoet, want hij geloofde dat hij God welgevallig was geweest door zijn gehoorzaamheid.

Abraham ontving de Heer als een gast en gaf Hem te eten. Door het aanbieden van een maaltijd maakte Abraham duidelijk dat hij door een toegewijd leven, de Heer innerlijk wilde verkwikken met geestelijk voedsel.

De eerste mens at van de verboden vrucht en verloor hierdoor de vreugde die hij in tegenwoordigheid van de Heer en de engelen voor eeuwig kon bezitten. Hij wordt ook zichtbaar buitengesloten van de boom van het leven. Zo werd duidelijk getoond dat hij de onvergankelijke vrucht van de wijsheid, waarvan hij tot dan toe onzichtbaar genoot, verloren had. De aartsvader Abraham had door zijn plichtsgetrouwe toewijding de vrucht van de wijsheid en het leven – dat wil zeggen: Christus – al een tijdlang geproefd. Daarom wordt terecht van hem verteld dat hij, staande onder een boom, de Heer heeft gezien en ontvangen.

In het paradijs had Eva geen ontzag voor God. Zij maakte haar man tot medeplichtige in haar overtreding. Daarom ontving zij ook met haar man het rechtvaardig vonnis en hoorde daarbij: ‘met pijn zult gij kinderen baren’ (Gen. 3, 16). Sara echter vreesde God en volgde het vrome geloof van haar man en zijn werken. Zij werden dan ook beiden voor hun gastvrijheid beloond met de belofte van een kind. Geen gewoon kind, maar een in wie alle volken gezegend zouden worden. En dit terecht. Immers, ter wille van de zonde ontving de eerste Adam de verdiende straf. In Abraham werd de tijd van de verlossing door de tweede Adam aangekondigd en voorbereid.