Overweging ter voorbereiding van 20-01-2024, zaterdag in de 2e week door het jaar

Uit het boek ‘Onmacht der liefde’ van Paul De Haes († 1984)

Abraham stelde zijn vertrouwen op God.

Abraham, de vader van ons geloof

Wat verwacht de moderne wereld nog van God? Of moeten wij de vraag nog niet radicaler stellen: verwachten de wereld en de moderne mens uiteindelijk nog iets van God? Is God niet afgeschreven? Wat de mens vraagt van het leven, wil hij zelf tot stand brengen. Zijn toekomst wil hij zelf uitbouwen. Hij rekent niet langer op een onberekenbare God; al zijn vertrouwen heeft hij gesteld op wat hij aankan. En dit is veel.

Het gezond verstand verschaft de moderne mens vele feiten en argumenten die zijn zienswijze staven en zijn levenswijze rechtvaardigen. Ook nu staat de ervaring vaak aan de zijde van de objectie evenals ten tijde van de eerste aartsvader. Dit bewijst dat wij doorgestoten zijn naar een eeuwig-menselijke gedraging. Nu, zoals vierduizend jaar geleden, is geloven een waagstuk, het verrukkelijke en verscheurende avontuur het land van zijn menselijke zekerheden te verlaten en de gebaande wegen der menselijke ervaringen prijs te geven om God te volgen waarheen Hij ons leiden wil. Ook nu is het geloof het mirakel, het wonder bij uitstek dat zin geeft aan alle andere wonderen.

Abraham was menselijk zoals wij, maar hij bleef niet staan bij de eerste opwelling van zijn en van onze ervaring. Abraham geloofde in het woord dat God tot hem sprak Op het ogenblik dat er voor hem geen uitzicht meer was en geen uitkomst, stelde hij zijn vertrouwen in God. En het mirakel gebeurde.

In tegenstelling tot jonge mensen, in de bloei van hun leven, beseffen deze hoogbejaarde ouders dat het kind méér de vrucht was van de steeds jeugdige kracht van God dan wel van hun eigen afgeleefde krachten, de schone vrucht van Gods almacht en van hun geloof. Eeuwen later zal Paulus alle christenen ontroerd verwijzen naar het geloof van Abraham: ‘Hij is ons aller vader. Van hem staat immers geschreven: Ik heb u vader gemaakt van vele volken, juist omdat hij geloofde in God die de doden levend maakt en wat niet bestaat in het aanzijn roept, als ware het er reeds. Tegen alle hoop in heeft hij gehoopt, en geloofd dat hij vader zou worden van vele volken, gelijk hem was gezegd: zo talrijk zal uw nageslacht zijn. Zijn geloof verflauwde niet, toen hij, de honderdjarige, dacht aan zijn eigen afgeleefd lichaam en aan de dorre schoot van Sara. Hij twijfelde geen ogenblik aan Gods belofte. Integendeel, hij heeft God geëerd door de kracht van zijn geloof, door zijn vaste overtuiging dat Hij bij machte is te volvoeren wat Hij heeft toegezegd’ (Rom. 4, 16-21).

Dit is een eeuwenoude geschiedenis. Tot de joden sprak Jezus: ‘Abraham, uw vader, juichte van vreugde bij de gedachte dat hij mijn dag zou zien; hij heeft hem gezien en zich verheugd’ (Joh. 8, 56).

Abraham heeft gelachen bij de aankondiging van de geboorte van Isaak. Wat in een eerste opwelling een uiting was van twijfel, is uitgegroeid tot de juichende vreugde die de overwinning van het geloof kenmerkt. Met de ogen van het geloof heeft Abraham toen mogen aanschouwen wat zijn vermoeide oude ogen niet vermochten te zien. Toen de belofte van God, tegen elke menselijke verwachting, in vervulling begon te gaan, zag hij van verre de grote dag, de dag der vervulling en der voltooiing, de dag der grote vreugde en van de volkomen blijdschap.