Overweging ter voorbereiding van 19-01-2024, vrijdag in de 2e week door het jaar

Uit het commentaar van de heilige Beda de Eerbiedwaardige († 735) op het boek Genesis

Priester voor eeuwig op de wijze van Melchisédek

Melchisédek was een priester van hogere rang dan de aartsvader Abram. De Apostel zegt immers: ‘Niemand kan ontkennen dat de mindere altijd gezegend wordt door de meerdere’ (Heb. 7, 7). Groter was het offer van Melchisédek dan de offergaven die, volgens het schriftverhaal, later God werden aangeboden door Abram. Waarom? Omdat dit offer zou worden opgedragen door Christus, de Heer, en door de priesters van het Nieuwe Verbond, maar die andere offergaven door de priesters van het Oude Verbond. Terecht wordt dan ook hierbij vermeld: ‘En Abram gaf Melchisédek van alles een tiende deel’ (Gen. 14, 20b). Dit heeft de Apostel in een veel hogere zin begrepen en verklaard: Abram gaf hem een tiende deel, niet alleen namens zichzelf, maar ook namens allen die uit hem geboren zouden worden; dus ook namens de priesters die eens zelf tienden zouden heffen van het volk.

Want Abram stelt hier het volk Israël met zijn priesterschap voor, maar Melchisédek is op bijzondere wijze een beeld van de Middelaar tussen God en de mensen, met inbegrip van het priesterschap dat Christus aan de erfgenamen van het Nieuwe Testament naliet.

Bij het aanlichten van de genade van het evangelie sprak Petrus daarom tot de ijveraars van de wet – als het ware ten gunste van het beloofde priesterschap ‘op de wijze van Melchisédek’ -: ‘Waarom wilt gij God tarten door de leerlingen een juk op de hals te leggen dat noch onze vaderen, noch wij in staat zijn geweest te dragen? Integendeel, juist zoals zij, geloven ook wij door de genade van de Heer Jezus gered te worden’ (Hand. 15, 10-11).

Abram gaf dus van alles een tiende deel aan de priester Melchisédek, van wie hij de zegen had ontvangen. Want hij erkende dat deze de voorafbeelding was van een verhevener priesterschap dan het zijne.

Uit Abram zou immers een tijdelijk priesterschap voortkomen, belichaamd in een reeks van hogepriesters. Maar van Melchisédek lezen wij dat hij als priester begin noch einde, voor- noch nageslacht had. Om die reden is hij terecht het beeld van Hem tot wie gezegd is: ‘Gij zijt voor eeuwig priester op de wijze van Melchisédek’ (Ps. 110 (109), 4; Heb. 5, 6; 7, 17).