Overweging ter voorbereiding van 18-03-2024, maandag in de vijfde week van de veertigdagentijd

Uit een preek van de heilige paus Leo de Grote († 461) over het lijden van de Heer.

Het was zijn eigen wil en die van de Vader dat de Heer aan het lijden werd overgeleverd

‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ (Mt. 27, 46). Deze woorden mogen niet zo verstaan worden, als zou de almacht van God de Vader geweken zijn van Jezus, toen Hij aan het kruis genageld was. Immers, de goddelijke en menselijke natuur waren zo innig met elkaar verbonden dat zij noch door het lijden noch door de dood gescheiden konden worden. De beide naturen behielden namelijk hun eigen aard en daarom verliet God niet het lichaam in het lijden, en maakte het lichaam God niet onderhevig aan het lijden. Want God was wel in de lijdende, maar niet in het lijden. Omdat het Woord en de mens slechts één persoon zijn, is Hij die als mens geschapen is, dezelfde als Hij door wie alles geschapen is (vgl. Joh. 1, 3). Hij die door de handen van goddelozen gegrepen wordt, is dezelfde als Hij die door geen grenzen omsloten wordt. Hij die door de nagels doorboord wordt, is dezelfde als Hij die door geen wonde gepijnigd wordt. Tenslotte is Hij die de dood heeft ondergaan, dezelfde als Hij die niet ophoudt eeuwig te zijn. Door onloochenbare tekenen worden deze beide waarheden aangetoond: zowel ontluistering als majesteit zijn in Christus waarachtig aanwezig. Goddelijke kracht heeft zich dan ook zó nauw verbonden met onze menselijke zwakheid dat God het onze tot het zijne maakt, terwijl Hij het zijne maakt tot het onze.

Derhalve was de Zoon ook niet van de Vader gescheiden en de Vader niet van de Zoon en kon er in de onveranderlijke godheid en ondeelbare Drie-eenheid niets bestaan dat van haar gescheiden was. Immers, hoewel het mysterie van de menswording uitsluitend de Zoon toekwam, werd de Vader toch niet van de Zoon gescheiden, zoals het vlees niet van het Woord gescheiden werd.

Jezus riep dus met luide stem ‘Waarom hebt Gij mij verlaten?’ om allen duidelijk te maken dat Hij niet bevrijd noch verdedigd moest worden, maar overgelaten in de handen van woestelingen en zo de Redder van de wereld en de Verlosser van alle mensen moest worden. Hij riep dit niet uit ellende maar uit barmhartigheid, niet omdat alle hulp ontbrak, maar omdat het zijn beslissing was te sterven.

Welke bemiddeling van de Vader ten bate van zijn leven kan er bedoeld zijn, daar Hijzelf de macht bezit zijn leven te geven én het weer terug te nemen (vgl. Joh. 10, 18)? De heilige apostel Paulus zegt immers van de Vader: ‘Hij heeft zijn eigen Zoon niet gespaard, voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd’ (Rom. 8, 32), en: ‘Christus heeft de kerk liefgehad, Hij heeft zich voor haar overgeleverd om haar te heiligen’ (Ef. 5, 25-26). Dat de Heer aan het lijden werd overgeleverd, was dus zowel de wil van de Vader als zijn eigen wil. Zo is duidelijk dat niet alleen de Vader Hem verliet, maar ook Hij in zekere zin zichzelf, niet door een angstige vlucht maar door een vrijwillige overgave.