Overweging ter voorbereiding van 17-04-2024, woensdag in de derde week van Pasen

Uit de geschriften van de heilige Fulgentius, bisschop van Ruspe († 533)

Het sacrament van de eenheid en de liefde

Het geestelijk bouwwerk van het lichaam van Christus ontstaat in liefde. De heilige Petrus immers zegt: ‘Laat ook uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilige priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus’ (1 Petr. 2, 5). Men tracht dat geestelijk bouwwerk volgens mij het best te bereiken, wanneer juist door het lichaam van Christus – dat is de kerk – zijn lichaam en bloed zelf aangeboden worden in het sacrament van brood en beker: ‘Geeft niet de beker der zegening die wij zegenen gemeenschap met het bloed van Christus? Geeft niet het brood dat wij breken gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood’ (1 Kor. 10, 16-17).

Moge de genade waardoor de kerk het lichaam van Christus geworden is, bewerken dat alle ledematen van de liefde door een blijvende band in de eenheid van het lichaam volharden, zo bidden wij.

Terecht vragen wij dat dit in ons werkelijkheid wordt door de gave van de Geest, die de ene Geest is van de Vader en van de Zoon. De heilige Drie-eenheid is immers van nature eenheid, gelijkheid en liefde, Zij die alleen de ene en ware God is. De Drie-eenheid heiligt door haar eensgezindheid hen die Zij als haar kinderen aanneemt. Daarom wordt gezegd: ‘Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken’ (Rom. 5, 5).

De heilige Geest immers die de éne Geest is van de Vader en van de Zoon, bewerkt in hen aan wie Hij de genade van het goddelijk kindschap verleend heeft, hetzelfde wat Hij ook tot stand gebracht had in allen die dezelfde Geest ontvangen hebben. Zo vernemen wij dit in de Handelingen van de Apostelen. Over hen nu wordt gezegd: ‘De menigte die het geloof had aangenomen, was één van hart en één van ziel’ (Hand. 4, 32). Hij die de éne Geest is van de Vader en van de Zoon en met de Vader en de Zoon de éne God is, had immers het hart en de ziel van de menigte die in God geloofde één gemaakt.

Daarom ook zegt de Apostel dat die geestelijke eenheid zorgvuldig bewaard moet worden door de band van de vrede, als hij de Eféziërs aldus vermaant: ‘Ik, de gevangene in de Heer, vraag u met aandrang: leid een leven dat beantwoordt aan de roeping die gij van God ontvangen hebt, in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend. Beijvert u de eenheid van de Geest te behouden door de band van de vrede: één lichaam en één Geest’ (Ef. 4, 1-4a).

God zorgt ervoor dat zijn liefde die Hij over de kerk door zijn Geest heeft uitgestort, in haar blijft. Zo maakt Hij de kerk tot een offer, dat Hem welgevallig is. Altijd kan zij zo die genade van de geestelijke liefde ontvangen, waardoor zij zich voortdurend kan aanbieden ‘als een levende, heilige offergave die God kan aanvaarden’ (Rom. 12, 1).