Overweging ter voorbereiding van 16-12-2023, zaterdag in de tweede week van de advent

Uit een preek van de zalige Isaac, abt van Stella († ca. 1169)

Maria en de kerk

De Zoon van God is de eerstgeborene onder vele broeders; ofschoon Hij enig was in zijn natuur, heeft Hij door de genade velen met zich verbonden, die dus met Hem één zijn geworden. Want ‘Hij gaf het vermogen om kinderen van God te worden’ (Joh. 1, 12) aan die Hem ontvangen.

Hij die zoon van een mens was geworden, maakte velen tot zonen van God. Hij dus, die enig is in zijn liefde en macht, heeft velen met zich verbonden: ofschoon zij door hun menselijke geboorte uit zichzelf verscheiden zijn, zijn zij toch door goddelijke wedergeboorte met Hem één.

Want één is de gehele en enige Christus, hoofd en lichaam. Maar die éne zoon van één God in de hemel en van één moeder op aarde, is zowel vele zonen als één zoon. Want zoals er één hoofd en vele ledematen zijn, één Zoon en vele zonen, zo zijn er Maria en de kerk, één moeder en vele moeders, één maagd en vele maagden.

Beiden zijn moeder, beiden zijn maagd; beiden ontvangen uit dezelfde Geest, zonder lust; beiden baren voor God de Vader een kroost, zonder zonde. Maria heeft vrij van alle zonde voor het lichaam het hoofd voortgebracht; de kerk heeft tot vergeving van alle zonden voor het hoofd een lichaam voortgebracht. Beiden zijn moeder van Christus, maar zonder de andere baart geen van beiden de gehele Christus.

Daarom wordt ook in de door God geïnspireerde Schriften terecht datgene wat over de kerk als moedermaagd in het algemeen gezegd wordt, over de moedermaagd Maria in het bijzonder verstaan, en datgene wat over de moedermaagd Maria speciaal gezegd wordt, over de kerk als moedermaagd in het algemeen verstaan. En wanneer een tekst over één van beiden spreekt, wordt de betekenis bijna altijd gemeenschappelijk en zonder onderscheid op elk van beiden toegepast. Zelfs iedere gelovige ziel kan op haar eigen wijze als bruid van het Woord van God, als moeder, dochter en zuster van Christus, als maagd en moeder worden opgevat.

Dus wordt er in het algemeen over de kerk, in het bijzonder over Maria, en ook persoonlijk over de gelovige ziel gesproken door de Wijsheid zelf van God, die het Woord van de Vader is.

Vandaar ook de tekst: ‘En ik zal wonen in het erfdeel van de Heer’ (Vulg. Sir. 24, 11). Want het erfdeel van de Heer is in het algemeen de kerk, in het bijzonder Maria, persoonlijk iedere gelovige ziel. Christus heeft negen maanden verbleven in de tent van Maria’s schoot, in de tent van het geloof der kerk zal Hij tot aan het einde van de wereld verblijven, maar in de kennis en de liefde van de gelovige ziel tot in alle eeuwigheid.