Overweging ter voorbereiding van 16-01-2024, dinsdag in de 2e week door het jaar

Uit de brief van de heilige paus Clemens I († 101) aan de Korintiërs

Door het geloof heeft God allen van den beginne af gerechtvaardigd

Laten wij ons hechten aan de zegening van God en zien welke de wegen zijn van deze zegening. Gaan we nog eens na wat er van den beginne af is gebeurd. Op grond waarvan werd onze vader Abraham gezegend? Was het niet, omdat hij door zijn geloof de gerechtigheid en de waarheid heeft beoefend? Isaak liet zich vol vertrouwen en gaarne ten offer brengen, daar hij de toekomst kende. In nederigheid week Jakob uit zijn land, omwille van zijn broeder, en reisde naar Laban en diende hem; en aan Jakob werden de twaalf scepters van Israël gegeven.

Wanneer iemand dit één voor één nauwkeurig overdenkt, zal hij de verhevenheid erkennen van de door God geschonken gaven. Uit Jakob stammen toch alle priesters en levieten, die het offeraltaar van God bedienden; uit Jakob stamt de Heer Jezus naar het vlees; uit hem kwamen, door het geslacht van Juda, de koningen en bestuurders en heersers. En ook de overige stammen zijn van niet minder eer, zoals God had beloofd: ‘Uw zaad zal zijn als de sterren des hemels’ (vgl. Gen. 15, 5). Zij allen verwierven derhalve roem en grootheid, niet om zichzelf of om hun werken of om de gerechtigheid die zij beoefenden, maar door Gods wil. Zo worden ook wij, die door zijn wil in Christus Jezus zijn geroepen, niet om onszelf gerechtvaardigd, noch om onze wijsheid of godvrezendheid of om de werken, die wij in de heiligheid van het hart hebben verricht, maar door het geloof, waardoor de almachtige God allen van den beginne af heeft gerechtvaardigd. Aan Hem zij de eer in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Wat zullen we dan doen, broeders en zusters? Zullen we ophouden met het goede te doen en de liefde achterwege laten? Geenszins moge de Heer toelaten, dat dit bij ons gebeurt, maar haasten wij ons, met ijver en vurigheid ‘alles wat goed is’ (Tit. 3, 1) te voltooien. De Maker immers en de Heer van alles verheugt zich in zijn werken. Want door zijn alles overtreffende kracht heeft Hij de hemelen gegrondvest en door zijn onvatbare wijsheid heeft Hij ze versierd; ook heeft Hij de aarde gescheiden van het haar omringende water en haar bevestigd op het onbeweeglijk fundament van zijn eigen wil; en de dieren, die zich op aarde bevinden, heeft Hij door zijn verordening in het leven geroepen; de zee en de dieren die daarin leven heeft Hij eerst geschapen en ze dan omsloten door zijn macht.

Bij dit alles vormde Hij met zijn heilige en onbevlekte handen het boven alles uitstekende en om zijn verstand meest verheven wezen, de mens, de afdruk van zijn eigen beeld. Want aldus zegt God: ‘Laten Wij de mens maken als beeld van Ons, op Ons gelijkend; en God schiep de mens, man en vrouw schiep Hij hen’ (Gen. 1, 26-27). Toen Hij dan dit alles voltooid had, prees en zegende Hij hen en sprak: ‘Weest vruchtbaar en wordt talrijk’ (Gen. 1, 28). We zien hier dat alle rechtvaardigen verheerlijkt zijn door goede werken en dat de Heer zelf, na zich door goede werken verheerlijkt te hebben, zich verheugde. Daar wij nu zulk een voorbeeld hebben, willen we ons ijverig richten naar zijn wil; laten wij uit al onze kracht het werk der gerechtigheid doen.