Overweging ter voorbereiding van 15-03-2024, vrijdag in de vierde week van de veertigdagentijd

Uit de geschriften van de heilige Cyrillus, bisschop van Alexandrië († 444).

De kerk volgt Christus overal

Na de historische zin van de wolk boven de verbondstent behandeld te hebben, willen wij nu de geestelijke zin ervan beschouwen. Zodra op aarde de waarachtige tent die de kerk is, ontstaan en opgebouwd is, werd zij vervuld van Christus’ heerlijkheid. Dat de oude tent door de wolk overdekt werd, heeft naar mijn mening dezelfde betekenis.

Inderdaad, Christus heeft de kerk van zijn heerlijkheid vervuld. Voor hen die in onwetendheid en dwaling verkeren als in nacht en duisternis, licht Hij op als een vuur en straalt Hij een licht uit dat geestelijk is. Aan de mensen daarentegen die reeds verlicht zijn en die in hun hart de geestelijke dag dragen, geeft Christus zijn schaduw en beschutting. Hij overlaadt hen met geestelijke dauw. Dat zijn: de hemelse vertroostingen die komen van de Geest. Dit was ’s nachts te zien onder de gedaante van vuur en overdag onder de gedaante van een wolk. Want als kinderen hadden zij er nog behoefte aan om verlicht en ingewijd te worden in de kennis van God. Maar zij die reeds verder gevorderd waren en het licht van het geloof reeds bezaten, hadden beschutting en hulp nodig om dapper de brandende hitte van het tegenwoordige leven en de last van de dag te kunnen dragen. ‘Allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen immers vervolgd worden’ (2 Tim. 3, 12).

Wanneer de wolk omhoogging, werd ook de tent opgebroken en trok zij met de wolk mee. Tegelijk veranderden ook de Israëlieten van standplaats. Zo volgt de kerk Christus overal: de heilige menigte van gelovigen verwijdert zich niet van Hem die allen tot het heil uitnodigt.

Iemand zal misschien vragen wat er verstaan moet worden onder het feit dat wij niet alleen het kamp opbreken, maar het ook opslaan onder leiding en aanvoering van Christus.

Wellicht is de betekenis voor ons in beide gevallen dezelfde: juist door samen met de wolk zowel weg te trekken als halt te houden, drukken wij in een beeld uit dat wij altijd samen met God willen zijn. Bij een nadere beschouwing van de betekenis van het opbreken moeten wij het volgende zeggen: het eerste opbreken duidt op de overgang van ongeloof naar geloof, van onwetendheid naar kennis; eerst weten wij niet wie God van nature en naar waarheid is, dan kennen wij Hem duidelijk als Heerser en Schepper van het heelal.

Het tweede opbreken dat hierop volgt en dat zeer nuttig is, is de overgang van slechtheid en losbandigheid naar het verlangen het goede na te streven. Het derde opbreken, voortreffelijker en eervoller dan het vorige, is de overgang van onvolmaaktheid naar volmaaktheid, zowel in het praktisch handelen als in de leer.

Of zullen wij soms niet in korte tijd vorderingen maken – in Christus wel te verstaan -, wanneer wij toegroeien ‘naar de volmaakte Man, en streven naar de gehele omvang van de volheid van de Christus’ (Ef. 4, 13)? Dit is wellicht de zin van wat Paulus ons van Godswege zegt: ‘Vergetend wat achter me ligt, mij uitstrekkend naar wat voor me ligt, storm ik af op het doel: de prijs van Gods hemelse roeping’ (Fil. 3, 13).