Overweging ter voorbereiding van 13-10-2023, vrijdag in de 27e week door het jaar

Uit het commentaar van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), op psalm 48 (47)

Het sacrament van de barmhartigheid van God

‘Wij hebben uw barmhartigheid, God, ontvangen te midden van uw volk’ (Ps. 48 (47), 10 – LXX). Wie hebben die ontvangen en waar hebben ze die ontvangen? Heeft niet uw volk uw barmhartigheid ontvangen? Als het inderdaad zo is, waarom staat er dan: ‘Wij hebben uw barmhartigheid ontvangen te midden van uw volk’? Schijnbaar zijn zij die ze ontvingen en zij in wier midden zij ze ontvingen, niet dezelfden. Al wie zijn sacramenten ontvangen hebben, maken deel uit van het volk van God. Niet allen echter geldt zijn barmhartigheid. Immers allen die in Christus gedoopt zijn, worden weliswaar christen genoemd, maar niet iedereen leeft in overeenstemming met dit sacrament. Van sommigen zegt de Apostel: ‘Zij houden de schijn van vroomheid op, maar verloochenen haar wezen’ (2 Tim. 3, 5-Vulg.). En toch worden zij vanwege de schijn van vroomheid tot het volk van God gerekend. Ook bij het dorsen ligt er op de dorsvloer niet alleen koren maar eveneens kaf!

heilige bisschop Augustinus

Te midden van dit slechte volk leeft evenwel ook het goede, dat de barmhartigheid van God heeft ontvangen. De goeden leven in overeenstemming met de hun verleende genade. Ze houden zich aan de woorden van Paulus en doen wat hij zegt: ‘Wij sporen u aan: zorgt dat ge de genade niet tevergeefs ontvangt’ (2 Kor. 6, 1). Wie de genade van God niet tevergeefs ontvangt, ontvangt de beide: het sacrament en de barmhartigheid Gods. Wat schaadt het zo iemand te leven te midden van een ongehoorzaam volk? Het duurt maar totdat de tarwe op de dorsvloer is gewand en de goeden van de slechten gescheiden zijn. Wat hindert het dat zo iemand te midden van het volk verblijft? Hij maakt toch deel uit van de steunpilaren van de kerk en ontvangt de barmhartigheid van God. Hij is de lelie te midden van de distels. Ook de distels behoren tot het volk van God. Luister maar naar wat we in het Hooglied lezen: ‘Ja, als een lelie onder de distels, zo is mijn vriendin onder de dochters’ (Hoogl. 2, 2). Staat er soms: onder de vreemden? Integendeel, we lezen: ‘onder de dochters’. Er zijn dus ook slechte dochters en onder hen staat de lelie als onder de distels.

Zij die het sacrament hebben ontvangen maar niet goed leven, zijn van God en toch niet van Hem. Ze worden de zijnen genoemd en toch zijn ze vreemden. Ze zijn van God door het sacrament; ze zijn vreemden door hun zonden. Zulke mensen heten dus ‘dochters’ vanwege de schijn van vroomheid, ‘vreemden’ omdat ze de deugd verloren hebben. Onder hen bevindt zich de lelie en die ontvangt de barmhartigheid van God. Ze schiet wortel als een goede plant en is niet ondankbaar voor de zachte regen uit de hemel. Laat de distels maar ondankbaar zijn en in de stortregen omhoogschieten. Ze groeien voor het vuur en niet voor de schuur.

‘Wij hebben uw barmhartigheid, God, ontvangen te midden van uw volk.’ Te midden van uw volk dat uw barmhartigheid niet ontvangt, hebben wij uw barmhartigheid wel ontvangen. Immers, ‘Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet. Aan hen echter die Hem wel aanvaardden, gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden’ (Joh, 1, 11-12).