Overweging ter voorbereiding van 13-01-2024, zaterdag in de 1e week door het jaar

Uit de verhandeling van de priester Tertullianus († ca. 220) over het doopsel

Nooit is Christus zonder water.

Uitgaande van de Vader, daalt de zeer heilige Geest weldadig neer op de gereinigde en gezegende lichamen en rust Hij op de wateren van het doopsel. Hij herkent als het ware zijn vroegere zetel, Hij die in de gedaante van een duif is neergedaald op de Heer. Zo wordt de natuur van de heilige Geest verklaard door dit dier, zinnebeeld van eenvoud en onschuld.

Daarom zegt de Heer: ‘Weest eenvoudig als duiven’ (Mt. 10, 16); ook dit zegt Hij niet zonder verband met een beeld uit het verleden. Immers, na het water van de zondvloed, waardoor de oude ongerechtigheid gezuiverd is – om zo te zeggen: na het doopsel van de wereld – is de verzoening van de hemelse toorn aan de aarde verkondigd door een duif die als gezant uit de ark was losgelaten en terugkeerde met een olijftak. Ook bij de heidenen wordt dit als een symbool van vrede gebruikt. Op dezelfde wijze, maar met een geestelijke uitwerking, vliegt de duif – dat is de heilige Geest – naar de aarde, dat wil zeggen: naar ons lichaam dat oprijst uit het doopwater en de oude zonde achterlaat. Om de vrede van God te brengen wordt zij gezonden uit de hemel, waar zich de kerk bevindt, voorafgebeeld door de ark.

Maar de wereld keert terug tot de zonde. Daarom gaat de vergelijking van doopsel en vloed niet helemaal op. De wereld wordt bestemd voor het vuur, zoals ook de mens, wanneer hij na het doopsel in de zonde terugvalt. Dit moet weer symbolisch worden opgevat: als een waarschuwing voor ons.

Hoeveel aloude natuurgebruiken, hoeveel voorrechten van de genade, hoeveel plechtige riten, voorafbeeldingen, voorbereidingen en voorspellingen zijn gericht op het godsdienstig gebruik van het water. In de eerste plaats betreft het ongetwijfeld het volk, bevrijd uit Egypte, dat door het water trok, aan de macht van de Egyptische koning ontsnapte en de koning zelf met heel zijn legermacht in het water verdelgde. Geen beeld is duidelijker voor het sacrament van het doopsel. De heidenen worden bevrijd uit de wereld en wel door het water, en hun vroegere meester, de duivel, laten zij overweldigd in het water achter.

Een ander voorbeeld: het bittere water werd van zijn kwaal genezen en drinkbaar door het stuk hout dat Mozes erin wierp. Dat hout was Christus die de giftige en bittere wateraders van voorheen uit zichzelf geneest tot het heilzame water, het water van het doopsel. Dit is het water dat voor het volk stroomde uit de rots die met hen meetrok. Want als de rots Christus is, begrijpen wij ongetwijfeld dat het doopsel geheiligd wordt door het water dat Christus is.

Wat een voorrecht geniet het water bij God en zijn Gezalfde om de zin van het doopsel te bevestigen! Nooit is Christus zonder water! Hij is zelf in het water gedoopt. Het eerste bewijs van zijn macht geeft Hij, uitgenodigd op een bruiloft, door een teken met het water. Bij zijn prediking nodigt Hij de dorstigen uit tot het eeuwige water. Bij zijn onderricht over de liefde noemt Hij een beker water voor een medemens een werk van barmhartigheid. Hij herstelt zijn krachten bij een waterput, Hij loopt over het water, graag steekt Hij het water over, zijn leerlingen bedient Hij met water. Tot aan zijn lijden duurt het getuigenis over het doopsel voort. Wanneer Hij zich overlevert aan het kruis, is er sprake van water: de handen van Pilatus weten ervan. Wanneer Christus wordt gewond, vloeit water uit zijn zijde: dat weet de lans van de soldaat.