Overweging ter voorbereiding van 12-11-2023, 32e zondag door het jaar

Begin van de preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de herders

Met u christen en voor u leider

H. Augustinus

Het is niet de eerste keer, geliefden, dat jullie leren dat onze hoop geheel in Christus ligt en dat Hijzelf heel onze ware en heilbrengende heerlijkheid is. Immers, jullie behoren tot de kudde van Hem die over Israël waakt als herder. Omdat er echter herders zijn die wel zo genoemd willen worden, maar de taak van herder niet willen vervullen, zullen we overwegen wat de profeet Ezechiël tegen hen zegt. Jullie moeten met aandacht luisteren, en wij, bisschoppen, moeten vol vrees luisteren.

‘Het woord van de Heer werd tot mij gericht: mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer en zeg tot de herders’ (Ez. 34, 1-2), zo lezen wij bij de profeet Ezechiël. We hebben ons voorgenomen jullie over dit hoofdstuk iets te zeggen. De Heer zal ons bijstaan, zodat we de waarheid spreken en jullie niet zomaar onze eigen gedachten opdringen. Want als we alleen onze eigen denkbeelden uitspreken, zijn we herders die zichzelf weiden en niet de schapen. Als we echter zijn woorden verkondigen, zal Hij jullie herder zijn, wie er ook aan het woord is. ‘Dit zegt de Heer God: wee de herders van Israël die alleen zichzelf weiden! Moeten de herders niet hun schapen weiden?’ (Ez. 34, 2). Dat wil zeggen: de herders moeten niet zichzelf weiden maar de schapen. De voornaamste reden waarom die herders beschuldigd worden, is dat ze zichzelf weiden en niet de schapen. Wie zijn zij dan die zichzelf weiden? Zij zijn het van wie de Apostel zegt: ‘Allen zoeken hun eigen belang, niet dat van Christus Jezus’ (Fil. 2, 21).

Wat ons nu betreft: niet naar onze verdiensten heeft de Heer ons op deze plaats gezet, maar volgens zijn goedheid. Van deze verantwoordelijkheid zullen we rekenschap moeten geven met alle gevaren, daaraan verbonden. We moeten hier twee zaken onderscheiden: enerzijds dat wij christen zijn, anderzijds dat wij aangesteld zijn als leider. Dat wij christen zijn, is omwille van onszelf; dat we leider zijn, is omwille van u. Voor zover wij christen zijn, zijn wij bedacht op eigen voordeel; voor zover we leider zijn, zijn we alleen uit op jullie voordeel.

Er zijn veel christenen die geen leider zijn. Misschien komen ze langs een gemakkelijker weg tot God. Hoe lichter de last is die ze moeten dragen, hoe vrijer ze wellicht kunnen wandelen. Wij echter zijn niet alleen christen en moeten dus aan God rekenschap geven van ons eigen leven, maar wij zijn ook leider, zodat we bovendien rekenschap moeten geven van onze bediening.