Overweging ter voorbereiding van 12-03-2024, dinsdag in de vierde week van de veertigdagentijd

Uit een preek van de heilige paus Leo de Grote († 461)

De werken van de naastenliefde

In het evangelie van Johannes zegt de Heer: ‘Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart’ (Joh. 13, 35). En in de brief van dezelfde apostel lezen wij: ‘Vrienden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft, is een kind van God, en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde’ (1 Joh. 4, 7-8).

Laten de gelovigen daarom hun geweten onderzoeken en de diepere gevoelens die in hun hart leven, aan een waarachtig oordeel onderwerpen. Als zij nu iets van de vruchten van liefde in hun hart aantreffen, laten zij er dan niet aan twijfelen dat God in hen is en laten zij zich nog meer toeleggen op de werken van volhardende barmhartigheid om steeds meer open te staan voor een zo grote gast.

Als God immers liefde is, dan mag onze liefde geen grenzen kennen, omdat goddelijkheid door niets begrensd kan worden.
Dierbaren, elke tijd is geschikt om de deugd van de liefde te beoefenen, maar in deze dagen worden wij bijzonder daartoe aangespoord. Zij die het Pasen van de Heer door heiliging van geest en lichaam verlangen te vieren, zullen vooral deze genade trachten te verkrijgen. Daarin is immers het geheel van de deugden vervat en daardoor wordt een menigte van zonden bedekt.

Nu gaan wij dit alles overtreffende mysterie vieren waardoor het bloed van Jezus Christus onze ongerechtigheden heeft uitgewist. Laten wij dan allereerst offers van barmhartigheid brengen om aan hen die tegen ons gezondigd hebben, te geven wat Gods goedheid ons geschonken heeft.

Laten wij ook aan de armen en aan hen die onder verschillende zwakheden gebukt gaan, een grotere vrijgevigheid betonen, opdat God met de stem van velen dank gebracht wordt en ons vasten in de ondersteuning van de behoeftigen een aanbeveling vindt bij God. Immers, geen vorm van toewijding verheugt de Heer zozeer als onze zorg voor de armen. Waar Hij de werken van barmhartigheid vindt, daar herkent Hij het beeld van zijn eigen goedheid.

Laten wij bij het geven van aalmoezen dan ook niet vrezen dat onze middelen te kort schieten, want de mildheid zelf is een groot goed. Waar het Christus is die voedt en gevoed wordt, kunnen de middelen tot vrijgevigheid nooit ontbreken. In ieder werk van barmhartigheid komt de Heer zelf tussenbeide, die het brood al brekend vermeerdert en al delend vermenigvuldigt.

Hij die aalmoezen geeft, mag gerust en blij zijn, want dan ontvangt men de grootste winst, wanneer men voor zichzelf het minst bewaart. De heilige apostel Paulus zegt immers: ‘Hij die de zaaier zaad verschaft en voedsel om te eten, zal ook u zaaigoed verschaffen en het vermenigvuldigen en de oogst van uw milddadigheid doen gedijen’ (2 Kor. 9, 10), in Christus Jezus, onze Heer, die leeft en heerst met de Vader en de heilige Geest in de eeuwen der eeuwen. Amen.