Overweging ter voorbereiding van 12-02-2024, maandag in de 6e week door het jaar

Uit de verhandelingen van de heilige Hilarius, bisschop van Poitiers († 367), over de psalmen

De menigte die het geloof had aangenomen, was één van hart en één van ziel

‘Zie, hoe schoon en hoe weldadig is eendracht onder broeders’ (vgl. Ps. 133 (132), 1). Schoon en weldadig is het, als broeders in eendracht samen zijn, want doordat zij op dezelfde plaats wonen, vormen zij een bijeenkomst van de kerk; wanneer zij broeders worden genoemd, zijn zij eensgezind in de liefde die in allen hetzelfde wil.

Wij lezen immers dat bij de eerste prediking van de apostelen dit grote gebod voorop gestaan heeft, zoals er geschreven staat: ‘De menigte die het geloof had aangenomen, was één van hart en één van ziel’ (Hand. 4, 32). Het past derhalve het volk van God broeders en zusters te zijn onder één Vader, één te zijn onder één Geest, in één huis eensgezind te wonen, in één lichaam ledematen van één lichaam te zijn.

Weldadig en schoon is het, als broeders in eendracht samen zijn. Dit schone en weldadige nu heeft de profeet in een vergelijking verwoord: ‘Het is als kostelijke balsem op het hoofd, die afdruipt op de baard, de baard van Aäron, die afdruipt op zijn gewaad’ (Ps. 133 (132), 2). De balsem van Aäron, waarmee hij tot priester werd gezalfd, was samengesteld uit reukwerken. Overeenkomstig Gods wil was deze wijding op de eerste plaats bedoeld voor zijn priester; ook heeft Hij gewild dat onze Heer op onzichtbare wijze gezalfd werd en geplaatst boven zijn gelijken (vgl. Heb. 1, 9). Deze zalving is niet van deze aarde; de Heer is niet, zoals vroeger de koningen, met olie uit een hoorn gezalfd, maar met de ‘olie der vreugde’ (vgl. Heb. 1, 9). Dientengevolge werd na deze zalving Aäron volgens de wet ‘christus’, dat wil zeggen: ‘gezalfde’ genoemd.

Zoals derhalve deze balsem, als hij op iemand wordt uitgegoten, onreine geesten uit het hart drijft, zo verspreiden wij door de zalving met de liefde de geur van de eendracht als iets dat God aangenaam is, naar het woord van de Apostel: ‘Wij zijn een reukwerk van Christus’ (2 Kor. 2, 15). Evenals bij zijn eerste priester Aäron de balsem God aangenaam is geweest, zo is het schoon en weldadig als broeders in eendracht samen zijn.

Deze zalving druipt van het hoofd af in de baard. De baard is het sieraad van de volwassen man. Wij moeten immers slechts in die zin kinderen in Christus zijn, in zoverre wij ‘kinderen in de boosheid, maar niet in ons oordeel zijn’ (vgl. 1 Kor. 14, 20). De Apostel zegt dan ook dat alle gelovigen kinderen zijn, omdat zij voor stevig voedsel te zwak zijn en nog steeds melk nodig hebben, zoals hij zegt: ‘Melk moest ik u geven, geen vaste spijs; die kondt gij nog niet verdragen. Zelfs nu kunt gij het niet’ (1 Kor. 3, 2).