Overweging ter voorbereiding van 11-01-2024, donderdag in de 1e week door het jaar

Uit ‘De stad van God’ van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)

De strijd van Kaïn en Abel.

de heilige Augustinus

Over Kaïn staat geschreven, dat hij een stad heeft gesticht, terwijl Abel, vreemdeling als hij was, er geen heeft gesticht. De stad van de heiligen is namelijk een stad daarboven, ook al brengt ze hier beneden burgers voort, in wie zij als in de vreemde vertoeft, totdat de tijd komt van haar koninkrijk, wanneer zij allen die in hun eigen lichaam verrijzen, bijeenbrengt: dan zal hun het beloofde koninkrijk gegeven worden, waar zij met hun vorst, de Koning der eeuwen, zullen heersen, zonder dat de tijd daar ooit nog een einde aan zal maken.

Wat de aardse stad betreft, zij zal niet eeuwig zijn: wanneer zij haar vonnis en haar uiteindelijke straf heeft gekregen, zal ze niet eens een stad meer zijn. Zij heeft haar goed hier op aarde en verheugt zich over haar aandeel aan dat goed, op de manier waarop men zich over dat soort dingen kan verheugen. Dat goed is niet van dien aard dat het zijn beminnaars nooit benauwende moeilijkheden bereidt: daarom is die stad veelal door twisten tegen zichzelf verdeeld; zij vecht, zij voert oorlog en is belust op overwinningen die of dodelijk of in ieder geval sterfelijk zijn.

De eerste stichter van een aardse stad was een broedermoordenaar: uit afgunst heeft hij zijn eigen broer gedood, die een burger was van de eeuwige stad en op deze aarde als vreemdeling verbleef.

Die broers Kaïn en Abel waren niet elkaars gelijken in begeerlijkheid naar de aardse goederen; de afgunst van de een tegen de ander kwam ook niet hieruit voort dat de heerschappij van hem die de ander gedood heeft, beperkter was geworden als ze beiden hadden geheerst. Abel streefde namelijk geen heerschappij na in de stad die door zijn broer werd gesticht. Wat zich hier deed gelden was die duivelse afgunst, die de slechten de goeden toedragen en die geen andere reden heeft dan dat de goeden goed, de slechten slecht zijn.

Het bezitten van de goedheid wordt namelijk op geen enkele manier minder doordat er een deelgenoot bijkomt of blijft.

Wat zich tussen Kaïn en Abel heeft afgespeeld, laat de vijandschap zien tussen die twee steden, die van God en die van de mensen. Er is dus enerzijds strijd tussen slechten en slechten, anderzijds ook strijd tussen slechten en goeden. Goeden en goeden kunnen echter als ze volmaakt zijn, geen strijd met elkander voeren. Degenen die vorderingen maken maar nog niet volmaakt zijn, kunnen dat echter wel: iedere goede mens kan tegen een ander op dezelfde wijze strijden als hij ook strijdt tegen zichzelf. Ook in één en dezelfde mens begeert immers het vlees tegen de geest en de geest tegen het vlees.