Overweging ter voorbereiding van 10-03-2024, vierde zondag in de veertigdagentijd, zondag “Laetare”

Uit de geschriften van Eusebius, bisschop van Caesarea in Palestina († 339)

Zulk een hogepriester hadden we ook nodig: een die heilig is, schuldeloos, onbesmet.

Men moet goed letten op de woorden van de psalmist: ‘Gij zijt priester in eeuwigheid’ (Ps. 110 (109), 4). Hij zegt niet: vroeger waart ge geen priester, maar in de toekomst zult ge priester zijn, en evenmin: vroeger waart ge priester, nu echter zijt ge het niet meer. Wel zegt de psalmist bij monde van Hem die verklaart ‘Ik ben die is’ (Ex. 3, 14): gij zijt en blijft priester in eeuwigheid. Christus’ priesterschap begint niet met de tijd; Christus stamt niet uit een priesterlijk geslacht; Hij werd niet gezalfd met kunstmatige, stoffelijke olie; zijn priesterschap zal geen einde hebben; het is niet alleen voor de Joden maar voor alle volkeren bestemd. Om al die redenen zegt de psalmist dat Christus priester zal zijn, niet zoals Aäron maar naar de orde van Melchisédek.

De vervulling van deze voorspelling is wonderbaar, als men bekijkt op welke manier onze Verlosser, Jezus, de Gezalfde van God, tot op heden tussen de mensen de eredienst volbrengt naar de wijze van Melchisédek. Melchisédek was priester van heidenen. Hij zegende echter Abraham niet met lichamelijke offers, maar slechts met wijn en brood. Zo hebben ook eerst onze Verlosser en Heer en nadien al zijn hogepriesters, als ze naar de kerkelijke voorschriften de geestelijke eredienst voltrokken, de mysteries van zijn lichaam en zijn heilzaam bloed gevierd met wijn en brood. In de Geest van God heeft Melchisédek dit voorzien en in beelden de toekomst voorspeld, zoals het boek van Mozes getuigt: ‘Melchisédek, de koning van Salem, bood hem brood en wijn aan. Daar hij priester was van God, de Allerhoogste, zegende hij hem’ (Gen. 14, 18-19).

Terecht zegt dus de psalmist, en wel onder ede, van Christus alleen: ‘Gezworen heeft de Heer, Hij neemt het niet terug: voor eeuwig zijt gij priester als Melchisédek’ (Ps. 110 (109), 4). Luister naar wat daarover geschreven staat: ‘Zo heeft God met een eed voor zijn belofte willen instaan, om de erfgenamen van de belofte nog duidelijker te tonen hoe onwrikbaar vast zijn besluit was. God heeft dus twee onherroepelijke daden gesteld die het Hem onmogelijk maken ons te bedriegen; en ons, vluchtelingen, sporen ze krachtig aan ons vast te klampen aan de hoop op ons heil’ (Heb. 6, 17-18). En hieraan wordt toegevoegd: ‘Bovendien moesten die anderen met meerderen priester worden, omdat de dood hen belet in functie te blijven; maar zijn priesterschap is onvervreemdbaar, omdat Hij in eeuwigheid blijft. Daarom is Hij ook in staat hen die door zijn tussenkomst God naderen, voor altijd te redden, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Zulk een hogepriester hadden we ook nodig: een die heilig is, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars, hoog verheven boven de hemelen’ (Heb. 7, 23-26).