Overweging ter voorbereiding van 09-01-2024, dinsdag in de 1e week door het jaar

Uit het ‘Boek over het paradijs’ van de heilige Ambrosius, bisschop van Milaan († 397)

Zoals God de zon een plaats gaf aan de hemel, zo plaatste Hij de mens in het paradijs om er het rijk der hemelen te verwachten.

Omdat wij in het boek Genesis lezen dat er door God ergens in het oosten een tuin was aangelegd, het paradijs waarin de mens was geplaatst die Hij had geboetseerd, kunnen wij al op voorhand te weten komen wie de schepper is van deze tuin. Want wie anders kon een paradijs scheppen dan de almachtige God die ‘een woord sprak en alles ontstond’ (Ps. 33 (32), 9), zonder zelf nodig te hebben wat Hij wilde voortbrengen? Hij heeft dus zelf het paradijs aangelegd, zoals de Wijsheid zegt: ‘Iedere aanplanting die niet door mijn Vader is aangelegd, zal worden uitgerukt’ (Mt. 15, 13). Welnu, hier betreft het een goede aanplanting, bestemd voor engelen, een goede aanplanting, bestemd voor heiligen. Van de heiligen wordt immers gezegd dat zij eens in vrede onder de vijgeboom en de wingerd zullen rusten en een beeld van de engelen zullen zijn.

In het paradijs zijn er velerlei bomen, ook vruchtbomen, bomen vol levenssap en kracht, waarvan geschreven staat: ‘Juichen zullen alle bomen van het woud’ (vgl. Ps. 96 (95), 12). Het zijn bomen die altijd groeien, vol groene bladeren door de kracht van de verdiensten, naar het voorbeeld van de boom, die aan het water is geplant en waarvan de bladeren niet verdorren, omdat hij een en al vruchtbaarheid is. Ja, dat is het paradijs.

Het terrein waar deze aanplanting is, wordt ‘lusthof’ genoemd. Daarom zegt de heilige David: ‘Gij drenkt hen aan de stroom van uw geneugten’ (Ps. 36 (35), 9). Gij hebt immers gelezen dat er in Eden een bron ontspringt die de tuin bevloeit (vgl. Gen. 2, 10). Derhalve worden de bomen die in het paradijs geplant zijn, besproeid met het uitstromende water van de Geest, waarover elders geschreven staat: ‘Een stroom van water verkwikt Gods stad’ (Ps. 46 (45), 5). Dit heeft betrekking op het Jeruzalem van omhoog dat vrij is en waarin de verscheidene deugden van de heiligen tot bloei komen. In het paradijs echter heeft God de mens geplaatst die Hij geboetseerd heeft. Versta dit dan ook zo: Hij heeft hem daar geplaatst, niet als mens die beeld van God is maar die lichamelijk is. Immers wat geen lichaam heeft, bestaat niet in een plaats.

Zoals God de zon een plaats gaf aan de hemel, zo plaatste Hij de mens in het paradijs om er het rijk der hemelen te verwachten, op dezelfde wijze als ook de schepping verlangt naar de openbaring van de kinderen Gods (vgl. Rom. 8, 19). Welnu, als het paradijs een plaats is waar de twijgen uitlopen, dan gelijkt het paradijs op de ziel, die het zaad vermenigvuldigt dat zij ontvangen heeft. In deze ziel wordt elke deugd geplant en daarin stond ook de levensboom, dat wil zeggen: de Wijsheid. Van de Wijsheid heeft Salomo gezegd dat zij niet uit de aarde voortkomt, maar van de Vader, want zij is de afglans van het eeuwige licht en de pure afstraling van de heerlijkheid van de Almachtige (vgl. Wijsh. 7, 25 v).