Overweging ter voorbereiding van 08-03-2024, vrijdag in de derde week van de veertigdagentijd

Uit de verhandeling van de heilige Ambrosius, bisschop van Milaan († 397), over ‘De vlucht uit de wereld’

Laten wij de ene, goede en ware God aanhangen

Waar het hart van de mens is, daar is ook zijn schat (vgl. Mt. 6, 21). De Heer weigert immers zijn goede gaven niet aan mensen die erom vragen.

Omdat de Heer goed is, en vooral voor wie op Hem vertrouwen, daarom moeten wij Hem aanhangen. Met heel onze ziel, heel ons hart en heel onze kracht moeten wij bij Hem blijven (vgl. Mc. 12, 30). Dan zullen we in zijn licht zijn, zijn heerlijkheid aanschouwen en de genade van het hemelse genot smaken. Laten wij onze ziel naar dit grote goed opheffen, daarin leven en het vasthouden. Het is meer dan wij kunnen begrijpen en bevatten en het bestaat in een ongestoorde rust en in een vrede die alle begrip en alle gedachten te boven gaat (vgl. Fil. 4, 7).

Dit is het goed dat alles doordringt. Wij leven erin en zijn ervan afhankelijk. Het heeft niets boven zich, maar is zelf goddelijk. Immers, ‘niemand is goed dan God alleen’ (Mc. 10, 18). Welnu, wat goed is, is goddelijk en wat goddelijk is, is goed, zoals er is gezegd: ‘Ze worden verzadigd met het goede, als Gij uw hand opent’ (Ps. 104 (103), 28 – Vulg.). In zijn goedheid laat God ons naar onze verdiensten delen in zijn weldaden waarin geen enkel kwaad schuilgaat.

Al deze goede dingen belooft de heilige Schrift aan de gelovigen met de woorden: ‘Gij zult het goede van het land eten’ (Jes. 1, 19 – Vulg.).

Wij zijn met Christus gestorven. ‘Wij dragen het sterven van Jezus in ons lichaam mee, want ook het leven van Jezus moet in ons lichaam openbaar worden’ (2 Kor. 4, 10). Wij leven niet meer ons leven, maar het leven van Christus: een leven van kuisheid, een leven van onschuld en volledige deugdzaamheid. Wij zijn met Christus verrezen; laten we in Hem leven en in Hem opstijgen, zodat de slang onze hiel op aarde niet meer kan grijpen en verwonden.

Laten we van hier vluchten. Je kunt namelijk met je geest vluchten, ook wanneer je lichaam wordt vastgehouden; je kunt tegelijk hier en bij de Heer zijn, wanneer je ziel zich maar aan Hem heeft gehecht, wanneer je Hem maar in gedachten en in geloof volgt en zonder Hem te zien zijn wegen gaat; wanneer je maar tot Hem je toevlucht neemt, want Hij is onze schuilplaats en onze sterkte, zoals David zei: ‘Tot U, Heer, neem ik mijn toevlucht en Gij hebt mij niet teleurgesteld’ (Ps. 71 (70), 1 – Vulg.).

Omdat God onze toevlucht is, hoewel Hij in de hemel en boven de hemelen is, moeten wij van hier daarheen vluchten waar vrede is, waar wij zullen uitrusten van onze inspanningen en aanzitten aan het grote sabbatmaal, zoals Mozes zegt: ‘Wat het land tijdens de sabbat uit zichzelf voortbrengt, zal u voeden’ (Lev. 25, 6). Want in God rusten en zijn vreugde aanschouwen is een feestmaal, vol genoegen en genot.

Laten we vluchten als herten naar de waterbronnen, en laat ons hart verlangen naar wat David verlangde. Wie is die bron? David heeft het uitgesproken: ‘Bij U ontspringt de bron die leven geeft’ (Ps. 36 (35), 10). Laat mijn ziel toch zeggen: ‘Wanneer zal ik Hem bereiken en zijn aanschijn zien?’ (Ps. 42 (41), 3 – Vulg.). Want die bron is God.