Overweging ter voorbereiding van 06-01-2024, zaterdag, weekdag van de kersttijd vóór Epifanie

Uit de verklaring van de heilige Ambrosius, bisschop van Milaan († 397), op psalm 36 (35)

Hij die uit de schoot van de Maagd werd geboren, was zowel dienaar als Heer

Over de armoede en het lijden van de Heer hebben wij, naar ik meen, deugdelijke getuigenissen aangevoerd van heilige mannen, van wie de een profeet was, de ander door Gods roeping apostel. De betrouwbare getuigen willen wij nogmaals oproepen, nu over de dienstbaarheid van de Heer. Maar in feite is het de Heer zelf die getuigt, want in beiden is Hij aan het woord. Luisteren wij dan naar wat Hij zegt: ‘Nu spreekt de Heer, die mij tot zijn dienaar vormde van de moederschoot af, om Jakob tot Hem terug te brengen, en Israël voor Hem te verzamelen’ (Jes. 49, 5). We zien hier dat Hij, om het volk te verzamelen, de gestalte heeft aangenomen van een dienaar.

‘Van de moederschoot af’, zegt Hij, ‘heeft de Heer mijn naam genoemd’. Hoe is dan de naam waarbij de Vader Hem noemde? ‘Zie de maagd zal ontvangen, en een zoon baren: en men zal Hem Immanuel noemen, dat is vertaald: God met ons’ (Mt. 1, 23). Want hoe kan de naam van Christus anders luiden dan ‘Zoon van God’: er is nog een tweede. Ook Gabriël heeft over Maria tegen Jozef gezegd: ‘Zij zal een zoon baren, en ge zult Hem Jezus noemen’ (Mt. 1, 21) En wat zegt God? ‘En gij, Betlehem, land van Juda, zijt zeker de minste niet onder de hoofdplaatsen van Juda: want uit u zal een vorst voortkomen, die mijn volk Israël leiden zal’ (Mt. 2, 6).

Buigt u over het mysterie: Hij die uit de schoot van de Maagd werd geboren, was zowel dienaar als Heer, dienaar om te dienen, Heer om te heersen, opdat het rijk Gods zou wortelen in het hart van de mensen. Hij is beiden tegelijk, niet de één uit de Vader en de ander uit de Maagd, maar één en dezelfde die, van alle eeuwigheid uit de Vader geboren, vervolgens het vlees aannam uit de Maagd. Daarom wordt Hij én dienaar genoemd én Heer, dienaar omwille van ons, maar door de eenheid van de goddelijke natuur God uit God, vorst uit vorst, gelijke uit gelijke. Want als gelijke verwekte Hij Hem van wie Hij getuigde: ‘In U heb Ik mijn behagen gesteld’ (Lc. 3, 22).

‘Het is te gering,’ zegt Hij, ‘mijn dienaar te zijn om Jakobs stammen op te richten’ (Jes. 49, 6). Overal behoudt Hij de titels van zijn waardigheid: grote God en een groot dienaar. Ook in het vlees verliest Hij de glorie van zijn grootheid niet, Hij, ‘wiens grootheid niet is te doorgronden’ (Ps. 145 (144), 3). Als de Zoon is Hij dus gelijk aan God, in het vlees heeft Hij de gestalte aangenomen van een dienaar. De dood heeft Hij gesmaakt, aan wiens grootheid geen einde komt, want ‘Christus betekent het einde van de Wet en gerechtigheid voor ieder die gelooft’ (Rom. 10, 4), opdat wij allen in Hem geloven en Hem met heel ons hart beminnen. Heilzame dienstbaarheid, die allen heeft vrijgemaakt! Heilzame dienstbaarheid, ‘die Hem de naam heeft verleend die boven alle namen is’ (Fil. 2, 9)! Heilzame nederigheid, die maakte ‘dat in zijn Naam iedere knie zich zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God de Vader: Jezus Christus is de Heer’ (Fil. 2, 10-11).