Overweging ter voorbereiding van 05-03-2024, dinsdag in de derde week van de veertigdagentijd

Uit een preek van de heilige Bernardus, abt van Clairvaux († 1153), over het Hooglied

Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos

Waar vinden de zwakken een veilige en vaste rustplaats, tenzij in de wonden van de Verlosser? Des te geruster vertoef ik daar, naarmate Hij machtiger is om te verlossen. De wereld rumoert, de duivel loert, het lichaam drukt: ik val niet, want ik ben gegrondvest op een sterke rots. Ik heb gezondigd, een zware zonde; mijn geweten zal benard, maar niet verward zijn, omdat ik zal denken aan de wonden van de Heer. Want ‘om onze ongerechtigheden werd Hij gewond’ (Jes. 53, 6). Wat is zo ten dode dat het niet door Christus’ dood ontkracht kan worden? Als mij dus zo’n krachtig en heilzaam geneesmiddel voor de geest komt, kan geen kwaal, hoe kwaadaardig ook, mij angst aanjagen.

Daarom had Kaïn duidelijk ongelijk toen hij zei: ‘Mijn misdaad is te groot om vergiffenis te verdienen’ (Gen. 4, 13). Tenzij de reden hiervan was dat hij niet tot Christus’ ledematen behoorde en geen deel had aan Christus’ verdiensten, en dus niet op voorhand als eigen bezit kon beschouwen wat Christus’ eigendom zou zijn, zoals een lidmaat het zijne kan noemen wat het hoofd bezit.

Wat mij betreft, vol vertrouwen eigen ik mij toe wat mij uit mijzelf ontbreekt, want ik neem mijn toevlucht tot het binnenste van de Heer (vgl. Joh. 7, 37). Dit vloeit over van de barmhartigheid die door de openingen van de wonden naar buiten stroomt. Zij hebben zijn handen en voeten doorboord, zijn zijde met een lans doorstoken; door deze openingen mag ik honing zuigen uit de rots en olie uit harde steen (vgl. Deut. 32, 13), dat wil zeggen: proeven en zien dat de Heer goed is en mild.

Zijn gedachten gingen uit naar vrede en ik wist het niet. Want wie kent de gedachten des Heren of wie is zijn raadsman geweest? De spijker die diep in Hem doordrong, is echter de sleutel geworden die mij toegang verschaft, zodat ik de wil van de Heer kan zien. Wat zie ik al niet door die opening? De spijker en de wonde verkondigen luid dat God werkelijk in Christus de wereld met zich verzoend heeft (vgl. 2 Kor. 5, 19). De lans doorboorde zijn ziel en raakte zijn hart, zodat Hij nu met mijn zwakheden wel mee moet voelen.

Door zijn wonden staat de toegang open tot het geheim van zijn hart, de toegang tot dat grote mysterie van liefde, tot de innige barmhartigheid van onze God die als een nieuwe dag voor ons is opgegaan (vgl. Lc. 1, 78). Hoe zou zijn binnenste niet openstaan door al die wonden? Hoe zou duidelijker kunnen blijken dan door uw wonden dat Gij, Heer, goed en genadig zijt en rijk aan barmhartigheid? Want niemand heeft groter erbarmen dan hij die zijn leven geeft voor ter dood veroordeelden en verdoemden.

Heel mijn verdienste is dus de barmhartigheid van de Heer. Het ontbreekt mij volstrekt niet aan verdiensten, zolang het Hem niet ontbreekt aan barmhartigheid. En als de Heer rijk is aan barmhartigheid, ben ik niet minder rijk aan verdiensten. Want wat gebeurt er als ik mij bewust ben van mijn zonden? Dan geldt: ‘Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos’ (Rom. 5, 20).

En als de barmhartigheid van de Heer altijd en eeuwig blijft, wil ik die barmhartigheid eeuwig bezingen. Zou ik dan mijn eigen gerechtigheid bezingen? Heer, uw gerechtigheid alleen zal ik loven. Want uw gerechtigheid is ook de mijne; Gij zijt immers van Godswege heel mijn gerechtigheid geworden (vgl. 1 Kor. 1, 20).