Overweging ter voorbereiding van 04-02-2024, 5e zondag door het jaar

Uit een homilie van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407), over het boek Genesis

De vrouw van Potifar

Jozef was mooi van uiterlijk en knap van gezicht’ (Gen. 39, 6), staat er. Waarom vertelt de heilige Schrift over zijn lichamelijke schoonheid? Opdat wij zouden weten dat hij niet alleen naar de geest, maar ook naar het lichaam goed gevormd was. Hij was immers in de bloei van zijn leven, hij was jong, ‘mooi van uiterlijk en knap van gezicht’.

Dat vermeldt de heilige Schrift vooraf over hem om ons uit te leggen hoe de Egyptische door de schoonheid van de jonge man gegrepen werd en hem tot die ongeoorloofde omgang aanzette.

Door zijn schoonheid gegrepen en met het duivelse vuur in zich, probeerde zij zich dan bij de jonge man op te dringen. Terwijl zij dit slechte plan in haar geest hield, zocht zij naar een geschikt moment dat zij alleen waren en dat voor haar ongeoorloofde poging gunstig was: ‘Maar hij weigerde’ (Gen. 39, 8). Hij liet zich niet overhalen en nam haar voorstel niet aan. Hij lette niet alleen op zijn eigenbelang, maar hij probeerde ook naar best vermogen haar van haar waanzin en van dat verlangen te bevrijden.

Om haar op tijd af te schrikken door haar aan de welwillendheid van haar man te herinneren en om haar te overreden niet ondankbaar tegenover haar man te zijn, zei hij: u valt niet onder mijn macht ‘omdat u zijn vrouw zijt’. En omdat u nu eenmaal zijn vrouw zijt, ‘hoe zou ik dan dat grote kwaad kunnen bedrijven en zondigen tegen God?’ (Gen. 39, 9).

‘En ofschoon zij dag in dag uit bij Jozef bleef aandringen, wilde hij niet ingaan op haar wens’ (Gen. 39, 10). Dat de drie jonge mannen in de vuuroven in Babylon ongedeerd bleven en niets van het vuur te lijden hadden, is minder verbazingwekkend, lijkt me, dan het wonderlijke en ongelooflijke feit dat deze bewonderenswaardige jonge man, die door die slechte, teugelloze vrouw bij de mantel vastgehouden werd, niet toegaf, maar zijn mantel in haar handen achterliet en zo ontkwam. Zoals die drie jonge mannen door hun eigen deugd en, steunend op de kracht van boven, het vuur meester bleken te zijn, zo ook hij: hij zette zich geheel in en voerde de strijd om de kuisheid met grote zelfbeheersing, terwijl hij steunde op de krachtige hulp van boven, Gods rechterhand, die hem hielp om in zo’n strijd te overwinnen.