Overweging ter voorbereiding van 01-10-2023, 26e zondag door het jaar

Uit de verhandeling van Theodoretus, bisschop van Cyrus († ca. 466), over de menswording van de Heer

Door Christus’ dood en verrijzenis gaan wij over tot onsterfelijkheid

Het lijden van onze Verlosser is een geneesmiddel voor ons. Dit leert ons de profeet Jesaja, wanneer hij uitroept: ‘Waarlijk, het waren onze ziekten die hij op zich nam, en onze smarten die hij heeft gedragen; wij echter beschouwden hem als een geslagene, door God gekastijd en vernederd. Hij werd doorstoken om onze weerspannigheid, om onze zonden gebroken; hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dank zij zijn striemen is er voor ons genezing. Wij allen waren als schapen verloren gelopen; daarom is hij als een lam ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, heeft hij zijn mond niet geopend’ (Jes. 53, 4-7).

Wanneer een herder ziet dat zijn schapen zich verspreid hebben, houdt hij een van de schapen vast en brengt het op de weide die hij wil. Zo trekt hij de rest van de kudde naar zich toe. Zo heeft ook het Woord gedaan dat God is: toen Hij zag dat het mensengeslacht verdwaald was, heeft Hij de gedaante van een slaaf aangenomen en deze met zichzelf verenigd; hierdoor heeft Hij heel de menselijke natuur naar zich toegebracht, en de kudde die onder de hoede van slechte herders ten prooi was aan wolven, naar de weide van God geleid.

Daarom heeft onze Verlosser onze natuur aangenomen. Daarom heeft Christus de Heer het lijden dat ons verlost heeft, op zich genomen. Ter dood gebracht en in het graf gelegd, heeft Hij enerzijds die oude en langdurige macht gebroken, anderzijds de onvergankelijkheid beloofd aan degenen die vastzaten in vergankelijkheid. Want door de verwoeste tempel weer op te bouwen en tot leven te wekken heeft Hij ook voor de gestorvenen die zijn verrijzenis verwachtten, aangetoond dat de beloften waarachtig en betrouwbaar waren.

De Heer zegt immers: zoals de menselijke natuur, die van u werd aangenomen door de inwoning van de godheid en de eenwording met haar, de verrijzenis heeft verkregen, zo heeft zij tegelijk met het lijden de vergankelijkheid afgelegd en is daardoor overgegaan tot onvergankelijkheid en onsterfelijkheid. Op dezelfde manier zult ook gij uit de harde slavernij van de dood bevrijd worden, het verderf samen met het lijden afschudden en zo bekleed worden met onsterfelijkheid.

Daarom ook heeft de Heer de gave van het doopsel door de apostelen aan alle mensen gebracht. Hij heeft hun gezegd: ‘Gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’ (Mt. 28, 19). Het doopsel is als het ware een afschaduwing en een beeld van de dood van de Heer. Paulus zegt immers: ‘Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van de dood van zijn Zoon, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding’ (Rom. 6, 5).