Overweging ter voorbereiding van 19-08-2023, zaterdag in de 19e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 19-08-2023, zaterdag in de 19e week door het jaar

Uit de geschriften van de zalige priester Jan van Ruusbroec († 1381)

Hoe kan men de naturen van Christus kennen?

Jan van Ruusbroec

De mens die zich op de volmaaktheid toelegt en heel zijn leven en al zijn werken tot Gods eer en lof opdraagt en die God boven alles stelt en mint, wordt dikwijls het verlangen gewaar om te zien, te weten en te kennen wie de bruidegom, Christus onze Heer, is.

Wanneer de mens dit verlangen voelt, moet hij doen zoals de tollenaar Zacheus die verlangde te zien en te weten wie Jezus was. Hij zal vooruitlopen, de drukke schare voorbij, dat is: zich van de menigvuldigheid van de schepselen ontdoen, want die maken ons klein en kort, zodat wij God niet kunnen zien. Hij zal op de boom van het geloof klimmen, die van boven naar beneden groeit, want de wortels van die boom zitten in de godheid. Die boom heeft twaalf takken, dat zijn de twaalf artikelen. De onderste spreken over de mensheid van God en over de punten die onze zaligheid betreffen naar ziel en lichaam. De top van deze boom spreekt over de godheid, over de drievuldigheid van de Personen en de eenheid van Gods natuur. In die eenheid zal de mens zich staande houden in de top van de boom, want daar moet Christus voorbijkomen met al zijn gaven.

Nu komt Jezus inderdaad hier voorbij en ziet de mens aan en door het licht van het geloof spreekt Hij hem toe en zegt dat Hij naar zijn godheid oneindig is, onbegrijpelijk, afgrondelijk diep en ontoegankelijk voor alle geschapen licht en alle beperkte begrippen. Dat is de hoogste kennis die de mens over God kan hebben in het aardse leven, namelijk dat hij door het licht van het geloof tot de overtuiging komt dat God onbegrijpelijk is en niet te doorgronden.

In dit licht spreekt Christus tot het verlangend hart van de mens: ‘Kom vlug naar beneden, want heden moet Ik in uw huis te gast zijn’ (Lc. 19, 5). Dit vlug naar beneden komen, is anders niets dan zich met begeerte en met minne onderdompelen in de afgrond van de godheid, waartoe geen verstand met zijn geschapen licht geraken kan. Maar waar het verstand buiten blijft, daar treedt begeerte en minne binnen. Waar de ziel zich aldus vol verlangen en met oprechte bedoeling naar God neigt boven al wat haar verstand kan vatten, daar woont en rust de ziel in God en God in haar. Waar de ziel met verlangen opklimt boven de menigvuldigheid van de schepselen en boven het werk van de zintuigen en boven het natuurlijk licht van het verstand, daar ontmoet zij Christus in het licht van het geloof en wordt zij helder verlicht, en begrijpt zij dat God niet te doorgronden en onbegrijpelijk is. Waar zij zich met vurig verlangen naar de onbegrijpelijke God neigt, daar ontmoet zij Christus en wordt zij vervuld met zijn gaven. Waar zij mint en rust boven alle gaven en boven zichzelf en boven alle schepselen, daar woont zij in God en God in haar.