Overweging ter voorbereiding van 26-10-2022, woensdag in de 30e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 26-10-2022, woensdag in de 30e week door het jaar

Uit een preek van de priester Johannes Tauler († 1361) over het verborgen wezen van God

De zalige eenzaamheid van God

Johannes Tauler

Mens, beschouw de onpeilbare diepte van Gods verborgenheid: ‘Waarlijk, Heer, Gij zijt een verborgen God’ (Jes. 45, 15). Hij is op een verborgen wijze alle dingen veel meer nabij dan enig ding zichzelf nabij is, op de bodem van de ziel verborgen voor alle zintuigen en in wezen geheel ongrijpbaar. Dring daar binnen met al je vermogens, die ver boven je gedachten uitgaan en boven al het uiterlijke. Dit is zo ver van jezelf en van alle innerlijkheid verwijderd en zo vreemd, zoals een dier dat slechts zijn zintuigen volgt en geen besef heeft, geen bewustzijn en geen ervaring bezit.

Daal neer in die verborgenheid en verberg je erin voor alle schepselen en voor alles wat vreemd is aan je wezen en er niet gelijk aan is. Dit alles mag echter niet gebeuren door verbeelding of door een vastomlijnd denken, maar op een wezenlijke, scheppende wijze, bij wijze van ervaren, met alle kracht en met geheel je verlangen, boven de zintuigen verheven.

Dan kan de mens de eigenheid zien van de goddelijke eenzaamheid in de stille verlatenheid, waarin nooit een wezenlijk woord op een werkelijke manier uitgesproken noch enig werk verricht werd. Daar is het zo stil, zo geheimnisvol en zo leeg. Daar is niets anders dan de zuivere God. Daar kwam nooit iets binnen dat er vreemd is, geen schepsel, geen beeld en geen vorm.

Deze eenzaamheid bedoelde onze Heer, toen Hij door de profeten sprak: ‘Daarom wil Ikzelf haar naar Mij toe lokken, zorg Ik dat zij naar de woestijn gaat en spreek Ik tot haar’ (Hos. 2, 16). Deze woestijn is zijn stille, eenzame godheid. Daarheen leidt Hij allen die voor dit goddelijk influisteren ontvankelijk moeten worden, nu en in de eeuwigheid. En in dit eenzame, stille, vrije wezen van God moet je je nutteloze, woeste grond binnenvoeren, in de woestijn van God jouw grond die overwoekerd is met onkruid en al het goede mist en vol wilde dieren is, namelijk jouw dierlijke, zintuiglijke vermogens en begeerten.

Beschouw dan de goddelijke duisternis. Door haar onuitsprekelijke helderheid is zij duister voor elk verstand, voor engelen en mensen, zoals de glans van de zon voor het zwakke oog duisternis is. Want alle geschapen kennis verhoudt zich krachtens haar natuur tot de goddelijke helderheid zoals het oog van een zwaluw tot de heldere zon: zij kan haar niet vatten, wordt erdoor verblind en deinst ervoor terug omdat zij geschapen is, een schepsel. Daartegenover stel je je eigen ondoorgrondelijke duisternis die van al het ware licht beroofd is en alle licht mist, en laat je je verlichten door de afgrond van de goddelijke duisternis, die alleen door zichzelf gekend is en door niets van wat geschapen is. Deze zalige afgrond die niet te kennen en niet te benoemen is, wordt meer bemind en trekt de zielen meer tot zich dan alles wat zij in de eeuwige zaligheid van het goddelijk zijn kunnen kennen.