Overweging ter voorbereiding van 17-08-2022, woensdag in de 20e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 17-08-2022, woensdag in de 20e week door het jaar

Uit het commentaar van de heilige priester Hiëronymus († 419/420) op het boek Prediker

Zoekt wat boven is

‘Als God je welstand en rijkdom schenkt en je de kans geeft ervan te profiteren, als je je deel krijgt en gelukkig bent bij al je werk, dan is dat een gave van God. Je denkt dan niet voortdurend aan de kortheid van je bestaan. God geeft je zoveel dat je er helemaal in opgaat’ (Pred. 5, 18-19). Prediker zegt dat de mens die gewoon geniet van de goede dingen des levens, beter af is dan hij die in een zorgelijk bestaan zijn rijkdom tracht te verwerven en uit verveling nog meer vergankelijke dingen ophoopt. De een zal immers bij het genieten tenminste wat vreugde beleven, terwijl de ander alleen maar kommer kent. Prediker zegt ook waarom het een gave Gods is te kunnen genieten van zijn rijkdom: ‘Je denkt dan namelijk niet voortdurend aan de kortheid van je bestaan.’ Ja, God vervult het hart van die mens met vreugde. Zo iemand leeft niet in droefheid en gepieker kwelt hem niet. Hij is alleen maar blij en geniet van het ogenblik.

Volgens de apostel Paulus is het echter beter onder die gave Gods het geestelijk voedsel en de geestelijke drank te verstaan en daarop al ons werken te beoordelen, want alleen met grote inzet en toeleg laat het ware goed zich schouwen en het is nu eenmaal ons lot dat we in toeleg en inzet onze vreugde moeten vinden. En dit is goed, maar nog niet het volkomen geluk, zolang Christus niet in ons leven is verschenen (vgl. Kol. 3, 4).

‘De mens zwoegt aldoor om zijn honger te stillen, maar hij heeft nooit genoeg. Wat heeft een wijze voor op een dwaas; wat heeft een arme eraan te weten wat er in de wereld te koop is?’ (Pred. 6, 7-8). Al wat de mens op deze wereld door arbeid verwerft, gaat de mond in; de tanden vermalen het en het komt in de maag terecht waar het verteerd wordt. Het streelt slechts even het verhemelte en verschaft genot zolang het zich in de mond bevindt. Na dit alles treedt er bij wie eet nog geen verzadiging op, want men verlangt ofwel terug naar wat men gegeten heeft – en zowel de wijze als de dwaas beseft maar al te goed dat men niet kan leven zonder voedsel en de arme zoekt alleen maar zijn ellendig lichaam in stand te houden en niet van honger te sterven – ofwel men vindt het onderhouden van zijn lichaam maar een nutteloze bezigheid: de dwaze en de wijze moeten beiden eten en de arme gaat waarheen hij welstand hoopt te vinden.

We kunnen het woord van Prediker echter beter laten slaan op de man die in de Schrift is ingewijd: al zijn zwoegen ligt ‘in zijn mond maar hij heeft nooit genoeg’. Hij wil altijd meer leren en wat dit betreft staat de wijze boven de dwaas. Hij weet immers dat hij arm is en met ‘arm’ bedoelen wij de armen die in het evangelie zalig geprezen worden. Hij haast zich de kern van zijn leven te begrijpen en wandelt op het smalle, nauwe pad dat naar het leven leidt (vgl. Mt. 7, 1). Hij is arm aan boze werken en weet waar Christus, die het leven is, woont.