Overweging ter voorbereiding van 09-06-2023, vrijdag in de 9e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 09-06-2023, vrijdag in de 9e week door het jaar

Uit het boek ‘Over het geduld’ van Tertullianus (†na 200)

Geduld in het lijden

Bij de dood van onze dierbaren betonen wij vaak een soort opstandigheid, die haar rechtvaardiging schijnt te vinden in onze smart, maar toch is die vorm van ongeduld niet gewettigd. Wij moeten ons immers in de eerste plaats richten naar de vermaning van de apostel Paulus die zegt: ‘Over het lot van hen die ontslapen zijn, moogt gij niet bedroefd zijn, zoals de andere mensen die geen hoop hebben’ (1 Tess. 4, 13). En met recht, want als wij geloven in de verrijzenis van Christus, geloven wij ook in onze eigen verrijzenis. Voor ons immers is Hij gestorven en verrezen. Aangezien wij dus zekerheid hebben over de verrijzenis van de doden, is er geen plaats voor smart bij een overlijden, geen plaats voor ongeduld in onze smart. Waarom immers zou je bedroefd zijn, als je aan geen ondergang gelooft? Waarom zou je niet met geduld aanvaarden dat iemand je voor een tijd ontnomen is, als je gelooft dat hij terug zal keren? Wat je als een sterven ervaart, is een op-reis-gaan. Je moet niet treuren om wie je voorgaat, integendeel, je moet naar hem verlangen. En ook dat verlangen moet door geduld getemperd worden. Waarom immers zou je mateloos lijden om het heengaan van iemand die jezelf weldra zult volgen? Overigens is gebrek aan geduld in die omstandigheden een kwalijk voorteken voor onze hoop en een vergrijp tegen het geloof. We beledigen Christus zelf, als we degenen die door Hem zijn opgeroepen, menen te moeten beklagen en hun heengaan niet gelaten aanvaarden.

‘Ik verlang heen te gaan’, zegt de Apostel, ‘om met Christus te zijn’ (Fil. 1, 23). Het verlangen dat hij ons voorhoudt, is toch wel van een hogere orde! Als we dan vol ongeduld treuren, wanneer anderen door hun dood dat christelijk verlangen in vervulling zien gaan, bewijst dit dat we het voor onszelf niet echt nastreven! God is de aangewezen beheerder van ons geduld: als we Hem door ons geduld een geleden onrecht toevertrouwen, herstelt Hij ons recht; gaat het om een verlies, Hij maakt het goed; een pijn, Hij geneest ze; de dood, Hij wekt tot leven. Ons geduld mag tot het uiterste gaan, nooit blijft God tegenover ons in gebreke! En niet ten onrechte, want het geduld eerbiedigt al zijn voorschriften, het speelt een rol in al zijn geboden: het versterkt het geloof, het bemiddelt de vrede, het bevordert de liefde, het bezielt de nederigheid, het zet aan tot berouw en bepaalt de boete voor onze zonde. Geduld laat de geest gebieden over het lichaam, het bedwingt de tong, het weerhoudt de driftige hand; het verjaagt elke bekoring, verdrijft elke aanvechting van ergernis en leidt tot de triomf van de marteldood. Geduld betekent moed voor de arme en matiging voor de rijke; het mildert de pijn van de zieke en de overmoed van de gezonde; de gelovige schenkt het vreugde en de ongelovige trekt het aan. Geduld siert een dienaar in de ogen van zijn meester en een meester in de ogen van God. Geduld tooit de vrouw en adelt de man; het maakt een kind beminnelijk, een jongeman prijzenswaardig, een mens op leeftijd door iedereen geacht. Voor mannen en vrouwen, voor elke leeftijd is geduld de schoonste deugd!