Overweging ter voorbereiding van 02-06-2023, vrijdag in de 8e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 02-06-2023, vrijdag in de 8e week door het jaar

Uit de geschriften van de heilige priester Petrus Canisius (†1597)

Het gebed

We moeten bidden met geloof, hoop en liefde. Bovendien moeten we bidden met het verlangen om goed en heilig te leven en daarbij ook verlangen ons goed te gedragen en waardevolle deugden tot ontwikkeling te brengen.

Bidden is de eerste en belangrijkste uiting van ons geloof, de eerste en belangrijkste beoefening van de deugd van geloof.

Als we immers geloven in God, dan zullen we Hem ook aanroepen. En we kunnen God pas aanroepen, als ons geloof ons daartoe aanzet.

Dezelfde Geest die ons het ware geloof geeft, leert ons ook door dit geloof hoe we moeten spreken en bidden. Zoals de apostel Paulus zegt: ‘De Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen’ (Rom. 8, 27). Immers, wanneer Hij ons doet bidden, stort Hij ons het verlangen in om vanuit het diepst van ons hart Gods hulp in te roepen. Hij helpt ons in onze zwakheid.

In deze Geest roepen wij ‘Abba, Vader’ (Rom. 8, 15; Gal. 4, 6). Alleen deze Geest is in staat ons aan te zetten tot het goede. Door deze Geest beginnen wij te bidden in geloof, hoop en liefde.

In geloof: want wij zijn er vast van overtuigd dat God uit zichzelf goed is en de gever van alle goeds, en dat we alle goeds ook aan Hem moeten vragen.

In hoop: we rekenen vast op alle goede gaven van God. Want wie tot God gaat bidden, moet niet kleinzielig en kleinmoedig zijn. Hij mag niet aarzelen of twijfelen aan Gods beloften, omdat zijn bidden anders tevergeefs is. Daarom moet hij die tot God bidt – volgens de woorden van de apostel Jakobus -’wel bidden met vertrouwen, zonder te weifelen’ (Jak. 1, 6).

We moeten dus eenvoudig en onwrikbaar op God vertrouwen. Als we bidden, moeten we vol vertrouwen verwachten dat ons gebed verhoord wordt, en niet twijfelen. Maar we moeten ook geduld hebben en ontzag voor God. Anders hebben we geen hoop of goed vertrouwen, maar een roekeloos en overmoedig vertrouwen.

Maar we moeten ervan overtuigd blijven dat we zullen verkrijgen waarnaar we verlangen of iets beters dat meer nuttig voor ons is. Daarom ook is ons voorgeschreven altijd en zonder ophouden te bidden (vgl. 1 Tess. 5, 17) en vol vertrouwen te rekenen op Gods barmhartigheid.

Tenslotte moeten we in liefde tot God bidden. Want wil ons gebed doordringen tot in de hemel, dan moet het intens zijn en geladen met een dubbele liefde: de liefde tot God en de liefde tot onze medemensen.

Enerzijds moeten we alleen steunen op Gods barmhartigheid en zijn genade, maar anderzijds moet ons Godsvertrouwen gevoed worden door onze eerlijke bedoeling om goed te leven en goed te doen. Dit bedoelt immers de apostel Paulus met zijn voorschrift dat wij overal moeten bidden en reine handen ten hemel moeten heffen (vgl. 1 Tim. 2, 8).

Daarom ook zegt de apostel Johannes: ‘Dierbare vrienden, daar ons geweten ons dus niet hoeft te veroordelen, mogen wij vrijmoedig met God omgaan; wij krijgen van Hem alles wat wij vragen, omdat wij zijn geboden onderhouden en doen wat Hem aangenaam is’ (1 Joh. 3, 21-22).