Ter voorbereiding van de viering van de zaterdag

Ter voorbereiding van de viering van de zaterdag

Uit een overweging van John Henry kardinaal Newman († 1890)

Jezus is ons zo vertrouwd

Johannes de Doper die zich tegen de wereld opstelde, sprak in zijn prediking over iemand die naar de mensen zou komen en op een heel andere manier tot hen zou spreken. Deze zou zich niet van hen afzonderen, Hij zou zich niet met groot vertoon als een hoger wezen openbaren, maar als hun broeder, als iemand van hun vlees en gebeente, als een onder de vele broeders, als iemand die tussen en te midden van de menigte zou staan; ja, Hij bevond zich zelfs al onder hen: ‘Onder u staat Hij die gij niet kent’ (Joh. 1, 26). Die grotere noemde zich de Mensenzoon, Hij nam er genoegen mee dat men Hem als een in alle opzichten gewone mens beschouwde, ofschoon Hij de Allerhoogste was. Hoewel de heilige Johannes en de andere evangelisten veel van elkaar verschillen in de manier waarop zij van Hem verhalen, stemmen zij op dit punt op de meest frappante wijze overeen.

Prediking van Johannes de Doper

Johannes de Doper zegt: ‘Onder u staat Hij die gij niet kent.’ Vervolgens lezen wij hoe hij Jezus vertrouwelijk aanwijst, niet aan de menigte, maar aan enkelen van zijn eigen vrome volgelingen, en hoe deze daarna Jezus zoeken en toestemming krijgen om Hem naar huis te volgen (vgl. Joh. 1, 36-39). Eindelijk begint Jezus zich dan aan de wereld bekend te maken en zijn heerlijkheid in wonderen te openbaren. Maar waar? Op een bruiloftsfeest waar het vaak tot uitspattingen komt, zoals de tafelmeester bedekt te kennen geeft (vgl. Joh. 2, 10). En op welke wijze? Door te zorgen dat er meer wijn komt, wat soms aanleiding gaf tot deze uitspattingen. Op dat bruiloftsfeest was Hij niet als leraar, maar als gast aanwezig.

Dit deed U allemaal, mijn geliefde Heer, omdat U zoveel houdt van deze menselijke natuur die U geschapen hebt. U hebt niet slechts van ons gehouden als uw schepselen, als het werk van uw handen, maar als mensen. U houdt van alles, want U hebt alles geschapen; maar het meest van alles hebt U de mens bemind. Hoe komt dit toch, Heer? Wat heeft de mens meer dan alle anderen? Wie kan de diepte van uw plannen en besluiten peilen? U hebt de mens meer bemind dan de engelen en daarom hebt U geen engelennatuur aangenomen, toen U zich openbaarde om ons te redden. Ook wilde U niet komen in een gestalte of bevoegdheid of functie die het normale menselijke leven te boven ging – niet als nazireeër, niet als levitisch priester, niet als monnik, niet als kluizenaar, maar in de volheid en volkomen gelijkheid van die menselijke natuur waarvan U zoveel houdt. U bent niet slechts gekomen als een volmaakte mens, maar als een echte mens; niet opnieuw uit aarde gevormd, niet met het geestelijk lichaam dat U nu hebt, maar in datzelfde vlees dat in Adam gevallen was, met al onze zwakheden, met al onze gevoelens en al ons medeleven, afgezien van de zonde.

U bent mijn oudere broeder. Hoe kan ik dan angst hebben, waarom zou ik dan niet heel mijn hart laten rusten op iemand die zo minzaam is, zo teder, zo vertrouwd, zo eenvoudig, zo bescheiden, zo natuurlijk, zo nederig? Ook al bent U nu in de hemel, toch bent U nog precies dezelfde die U op aarde was: de machtige God en toch dat kindje – de volmaakt heilige en toch zo volkomen fijngevoelig, zo volkomen menselijk.