Overweging ter voorbereiding van 05-08-2022, vrijdag in de 18e week door het jaar

Overweging ter voorbereiding van 05-08-2022, vrijdag in de 18e week door het jaar

Uit ‘De stad van God’ van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)

Overal wordt aan mijn Naam een wierookoffer gebracht en een reine offergave

Een waar offer is elk werk waardoor wij met God worden verbonden in een heilige gemeenschap. Dat wil zeggen: elk werk dat gericht is op het hoogste goed dat ons echt gelukkig kan maken, is een waar offer. Daarom is barmhartigheid geen offer, als deze hulp aan de medemens niet omwille van God wordt verleend. Ook al wordt het offer door mensen verricht en gebracht, toch is het iets goddelijks. Dat verklaart ook de oude Latijnse benaming ‘sacrificium’, dat is: een heilig werk. Vandaar dat ook de mens, eens door de naam van God geheiligd en aan God toegewijd, zelf een offer is, in zover hij aan de wereld sterft om te leven voor God. Want ook dit behoort tot de barmhartigheid die iemand aan zichzelf bewijst. Zo staat er immers geschreven: ‘Heb erbarmen met uzelf door aan God welgevallig te zijn’ (Sir. 30, 24 – Vulg.).

Enerzijds zijn dus werken van barmhartigheid, hetzij ten bate van onszelf, hetzij ten bate van onze naasten, ware offers, wanneer zij omwille van God worden verricht. Anderzijds hebben werken van barmhartigheid geen ander doel dan dat wij uit een ongelukkige toestand worden bevrijd en daardoor gelukkig worden. Dit kan alleen geschieden door dat grote goed waarvan gezegd wordt: ‘voor mij bestaat het goede in het vertoeven bij God’ (vgl. Ps. 73 (72), 28). Uit dit alles volgt zonder enige twijfel dat geheel die verloste stad de vereniging en de gemeenschap van de heiligen als een alomvattend offer aan God wordt aangeboden door de hogepriester Christus, die in zijn lijden en dood ook zichzelf heeft opgedragen voor ons, opdat wij het lichaam zouden zijn van zo’n verheven hoofd, van Hem die de gestalte van een slaaf heeft aangenomen. Deze gestalte heeft Hij immers als offergave aangeboden, hierin heeft Hij zichzelf aan God als offergave aangeboden, want juist in deze gestalte is Hij middelaar, priester en offer tegelijk.

De Apostel spoort ons aan dat wij onszelf aan God toewijden als een levende, heilige offergave die Hij kan aanvaarden, als een geestelijke eredienst die ons past. Hij zegt dat wij ons gedrag niet moeten afstemmen op deze wereld, maar dat wij andere mensen moeten worden, geestelijk vernieuwd en in staat om uit te maken wat God van ons wil, wat goed is, welgevallig en volmaakt (vgl. Rom. 12, 1-2). Zo vormen wij allen gezamenlijk het offer. En de Apostel vervolgt: ‘Uit kracht van de genade die God mij gegeven heeft zeg ik tot ieder van u: acht uzelf niet hoger dan ge kunt verantwoorden, maar denk over uzelf met bedachtzaamheid. Neem als norm het geloof, maar houd rekening met de voor ieder verschillende maat van Gods gave. Want zoals het menselijk lichaam vele organen heeft met allerlei verschillende functies, zo vormen ook wij allen te zamen in Christus één lichaam; maar als afzonderlijke personen, zijn wij aangewezen op elkaar evenals de leden van het lichaam. De geestelijke gaven die wij bezitten, verschillen naar de bijzondere genade die ieder van ons is geschonken’ (Rom. 12, 3-6a). Welnu, dit is het offer van de christenen: allen te zamen vormen wij één lichaam in Christus. Dit viert de kerk ook voortdurend in het sacrament van het altaar, aan de gelovigen welbekend. Daar wordt het de kerk duidelijk dat zij in de offergave die zij opdraagt, zelf aan God wordt opgedragen.