Inleiding op de Poolse uitgave van 1981

Inleiding op de Poolse uitgave van 1981

  1. De schrijfster van het dagboek

Zuster Faustina (Helena Kowalska) werd op 25 augustus 1905 in Polen in het dorpje Glogowiec in de provincie Lodz geboren. Zonder de basisschool afgemaakt te hebben, ging ze op veertienjarige leeftijd eerst in Aleksandrow dat bij de stad Lodz ligt, werken en daarna in Lodz zelf. Tegen de tijd dat ze vijftien jaar oud was, had ze tegenover haar ouders haar verlangen kenbaar gemaakt om in het klooster te treden. Op 1 augustus 1925 trad ze in bij de Congregatie van de zusters van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid. Ze doorliep eerst haar postulaat in Warschau en werd daarna naar het noviciaatshuis in Warschau gestuurd. Daar kreeg zij bij haar inkleding de naam Maria Faustina en werd er in het noviciaat opgenomen. Na het noviciaat dat twee jaar duurde, legde zij haar tijdelijke geloften voor de eerste keer op 30 april 1928 af. Vervolgens werkte zij als zuster die de tijdelijke geloften heeft afgelegd in verscheidene huizen van de Congregatie: in Warschau, in Vilnius en in Kiekrz dat bij Poznan ligt, in Plock, in Biala dat in de buurt van Plock ligt, en opnieuw in Warschau en in Krakau. Op 1 mei 1933 legde zij de eeuwige geloften af.

Al na een verblijf van een paar weken in het klooster begon haar gezondheid achteruit te gaan. Ze had de tering opgelopen. Verschillende keren ging ze door een crisis. In augustus 1934 kreeg ze voor de eerste keer een zware astma-aanval. Alhoewel de dokters deze diagnose niet stelden, was het naar alle waarschijnlijkheid al tuberculose. De tuberculose verergerde vervolgens zodanig dat de ziekelijke zuster zowel in 1936 als in 1937 verschillende maanden moest doorbrengen in een sanatorium in Pradnik dat in de omgeving van Krakau ligt. In 1938 bracht ze de laatste vijf maanden van haar leven in hetzelfde ziekenhuis door. Nadat ze naar het klooster in Krakau teruggebracht werd, stierf ze daar op 5 oktober 1938.

  1. Het doel waarmee het dagboek geschreven werd

Zuster Faustina vermeldt zelf dat ze met dit geschrift aan de uitdrukkelijke opdracht van de Heer Jezus gehoor wilde geven en ook dat ze het voorschrift van haar beide biechtvaders, de eerwaarde heer M. Sopocko en pater J. Andrasz S.J., wilde opvolgen. Ook bracht ze naar voren dat ze de mensen door middel van dit dagboek van de goedheid en genade van God wilde overtuigen. Ze maakte eveneens herhaaldelijk de opmerking dat ze met de speciale toestemming van haar oversten schreef. Daarin zag zij de bevestiging van Gods wil.

Het dagboek was volgens haar niet bedoeld om door het grote publiek gelezen te worden. In ieder geval: nooit tijdens haar leven. Om deze reden hield ze dit geschrift vastbesloten verborgen voor haar medezusters. We hebben daar een feitelijk bewijs van in de onderbrekingen die op verschillende plaatsen voorkomen en in de onafgemaakte zinnen in het algemeen. Bovendien maakte ze een notitie op de kaft van haar dagboek waarin ze zich met de volgende woorden tot mogelijke nieuwsgierigen richtte: “Jezus. Het is niemand toegestaan om deze aantekeningenboeken en de notities die ze bevatten, te lezen – pater Andrasz moet ze eerst controleren of de eerwaarde Sopocko – omdat men ze als gewetenszaken moet beschouwen. Het is Gods wil dat alles aan de zielen gegeven zal worden om ze te vertroosten. Het niet noodzakelijk de aantekeningenboeken voordat ze nagezien zijn aan de zusters te geven om ze te laten lezen. De oversten zijn uitgezonderd. Krakau, maandelijkse recollectie, 3 april 1938, zr. Faustina.”

Uit bovenstaande woorden kan men opmaken dat zuster Faustina verwachtte dat het dagboek uiteindelijk gedrukt zou worden “tot troost van de zielen”, maar dat ze wenste dat dit slechts na haar dood zou gebeuren.

De eerwaarde M. Sopocko geeft in zijn brieven nog een andere reden voor het ontstaan van het dagboek. Hij wijst erop dat het aantal geestelijke ervaringen van zuster Faustina te groot was om in de biechtstoel besproken te kunnen worden zonder dat derden dat zouden opmerken.

Bovendien had hij als professor aan het seminarie geen tijd voor dit soort langdurige biechten. Hij zei daarom tegen haar alles op te schrijven waarvan ze dacht dat het Gods wil was dat ze het opschreef en het geschrevene van tijd tot tijd aan hem te geven om het rustig door te kunnen lezen.

  1. De inhoud van het dagboek

Faustina noteert haar ervaringen en de bovennatuurlijke genaden die ze ontving direct. Ze richt  haar aandacht grotendeels op kwesties die het inwendig leven en haar contact met God betreffen. Ze houdt zich op veel plaatsen bezig met het onderwijs, de inspiraties en de beschikkingen van God en ze doet dit met een bijzondere zorgvuldigheid. Nu en dan vermeldt ze feitelijke uitwendige omstandigheden. Op sommige bladzijden schrijft ze haar eigen gedachten en voornemens neer. Die vinden hun oorsprong weer in haar meditaties of in de conferenties die ze gehoord had. Soms heeft ze zelfs de essentie van de instructies die de priester haar gegeven heeft, ogenblikkelijk genoteerd.

Op zeer vele bladzijden vinden we haar poëzie waarin ze haar gevoelens jegens God onder woorden probeert te brengen. Deze strofen dragen het karakter van persoonlijke uitingen van liefde voor God en van verlangen naar God. Ze brengt er meestal haar aanbidding en liefde, maar ook haar verlangen naar volkomen vereniging met de Schepper in tot uiting. De versbouw zelf wijst erop dat de auteur haar werk spontaan en meer onder de invloed van gevoel en genegenheid dan als de neerslag van koele reflectie opschreef. In een bespreking van haar poëzie is gesteld dat zij “zonder de literaire voorbeelden te kennen uit zichzelf typisch Poolse poëzie geschreven had.”

Omdat ze zonder een vooropgezet plan schreef, vermeldt ze slechts zo nu en dan en slechts terloops als toevoeging aan de bovenstaande onderwerpen iets over de omgeving waarin ze leefde en over haar werk en gezondheidstoestand. Ze schreef alleen voor haar biechtvader, dus voelde ze zich vrij en op haar gemak wat de vormgeving betreft. Ze onderwierp haar teksten niet aan stilistische eisen. Het gebrek aan punten of andere interpunctietekens en zelfs de aanwezigheid van spelfouten belemmerde haar niet. De tekst zelf is een weerspiegeling van de grote eenvoud van de auteur. Ze was emotioneel van aard, maar hield zichzelf onder de discipline van haar wil. Ze was niet ontwikkeld, maar wel buitengewoon verstandig en onderscheidde zich door haar heldere inzicht in de dingen. Ze gaf zich in de beproevingen die ze doorstond niet aan psychologische depressie over en bij tegenspoeden raakte ze niet van streek. Ze onderwierp zich aan de wil van God en was vol vertrouwen op de Goddelijke Barmhartigheid. Zoals ze in vereniging met Hem leefde, zo schreef ze ook over Hem en voor Hem.

  1. De tijdsvolgorde in het dagboek

Van de eerwaarde heer M. Sopocko vernemen we dat Faustina eens een zeker gedeelte van het dagboek verbrand heeft. Toen hij ervan op de hoogte gebracht was, liet hij haar bij wijze van penitentie het gedeelte dat zij vernietigd had uit haar herinnering herschrijven en tegelijkertijd haar actuele ervaringen noteren. Hierdoor is nu in het grootste deel van Faustina’s aantekeningenboeken verwarring ontstaan over de juiste tijdsvolgorde van de gebeurtenissen. Wanneer Faustina zich hier hoe dan ook van bewust was, nam ze soms de datum waarop iets gebeurd was op. Over andere aangelegenheden schreef ze zonder de

datum te noemen en gebruikte de term: op een keer. Als gevolg van deze werkwijze komen er verscheidene beschrijvingen van eenzelfde feit of ervaring in het dagboek voor. Zie bijvoorbeeld de nummers 994 en 997. Het is duidelijk dat de auteur zich er niet om bekommerde de feiten in de juiste volgorde op te schrijven, maar alleen geïnteresseerd was in het noteren van de feiten zelf.

Zuster Faustina begon in 1934 met het schrijven van het dagboek. Het eerste gedicht en de eerste aantekening dragen de datum 28 juli 1934 (no. 1-5). Ze voegde daar een terugblik op haar leven aan toe. Bij het opschrijven van haar herinneringen keert ze eerst naar het jaar 1925 terug (no. 7-39). Daarna beschrijft ze het jaar 1929 (no. 40-46) en het jaar 1931 (no. 47-54). Vervolgens slaat ze de jaren 1930 en 1932 over en begint feiten uit het jaar 1933 op te schrijven (no. 55-63). Dan breekt ze de loop van het verhaal geheel onverwacht af en keert naar het jaar 1928 terug (no. 64-84). Na deze herinneringen noteert ze een paar aangelegenheden van het lopende jaar 1934 (no. 85-161). Hier breekt ze opnieuw af om het voorafgaande jaar 1933 af te maken (no. 164-272). Op de resterende bladzijden van haar eerste aantekeningenboek, blz. 77 en 78, schreef ze later in januari 1937 haar bijzondere voornemens naar aanleiding van de retraite (no. 162-163).

Eigenlijk begint Faustina pas vanaf dit punt alles gelijk op te schrijven wanneer het gebeurt. De gedeelten die nu een herinnering bevatten, hebben betrekking op iets dat slechts een paar dagen of weken geleden gebeurd is. Op deze manier maakte ze eerst het jaar 1934 af (no. 273-351). Daarna geeft ze het jaar 1935 weer (no. 352-584), vervolgt met 1936 (no. 585-858) en 1937 (no. 859-1448). De jaren waarin ze ziek was, boden haar meer gelegenheid om te schrijven en hun beschrijving vult om deze reden een aanzienlijk aantal bladzijden van het dagboek. Het jaar waarin zij stierf (1938) beslaat het laatste gedeelte ervan (no. 1449-1803).

  1. De tekst van het manuscript

De volledige tekst van Faustina’s geschriften wordt gevormd door zes aantekeningenboeken. Het formaat van het eerste en tweede boek is 20 bij 16 cm, dat van het derde en vijfde boek 19½ bij 15½ cm. Het vierde aantekeningenboek is het smalst. Het is nauwelijks 12 cm breed. Het zesde is eveneens smal: het is 15 cm breed. Al deze schrijfschriften hebben geruit of gelinieerd papier dat aan beide zijden dicht beschreven is. Het aantal beschreven bladzijden bedraagt 105 + 160 + 33 + 30 + 78 + 71. In totaal dus 477 bladzijden manuscript. Het laatste aantekeningenboek is niet vol geschreven.

De schriften vertonen geen sporen van beschadiging. Slechts één bladzijde is door een onbekende uitgescheurd. Dat staat bij de tekst aangegeven. In de afzonderlijke aantekeningenboeken treffen we verscheidene blanco pagina’s aan die klaarblijkelijk bedoeld waren om later nog iets toe te voegen. Faustina heeft daar vervolgens van afgezien. De pagina’s van de aantekeningenboeken werden niet genummerd. Op dit ogenblik zijn ze wel van nummers voorzien. Deze werden om praktische redenen met potlood aangebracht door pater J. Andrasz S.J. en zuster Xaviera Olszamowska van de Congregatie van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid. Nadat het informatieve proces in Krakau beëindigd was, werden alle aantekeningenboeken met uitzondering van het vierde in groen linnen dat op stevig karton geplakt was, ingebonden. Op de kaft van ieder aantekeningenschrift werd het volgnummer van het desbetreffende deel gestempeld. Het vierde aantekeningenboek werd in de originele staat gelaten. Men verwijderde slechts het ijzerdraad om het voor roest te vrijwaren. Het ijzerdraad werd vervangen door gewoon garen. Op de omslag van ieder aantekeningenboek, behalve op dat van het vierde, schreef Faustina haar kloosternaam en een of ander motto. Dat bevatte altijd een gedachte over de Goddelijke Barmhartigheid. Alleen in de onderhavige uitgave zijn deze motto’s opgenomen. In eerdere uitgaven heeft men ze weggelaten.

  1. De wijze waarop het dagboek geschreven is

Zuster Faustina’s verslag van feitelijkheden is heel vaak doorvlochten met gebeden. De woorden van de Heer Jezus verweeft ze met haar eigen woorden of maakt een verhaal dat ze begonnen was, af met de woorden van de Heer Jezus. De afwezigheid van interpunctietekens veroorzaakte een gebrek aan duidelijkheid van de tekst. Het komt vaak voor dat ze een begonnen verslag van een feit of aangelegenheid besluit door zich met een gebed tot God te richten of door een daad van aanbidding en bewondering voor de goddelijke werkzaamheid die zich openbaarde.

Zoals al eerder gezegd is, vinden we in het dagboek gewone gebeden. Naast deze gebeden staan er echter in het dagboek ook veel dichtregels die bijna altijd een gebed in poëtische vorm bevatten. Vooral de tweede helft van het dagboek waarin de feiten en ervaringen dag na dag genoteerd werden, bevat veel elementen die er op wijzen dat ze in een blijvend besef van de tegenwoordigheid van God leefde. Terwijl ze zich in Zijn liefde verheugde en ijverig alles wat ze meemaakte optekende, wendde ze zich met smeekbeden en dankzegging tot de altijd aanwezige God.

In het [originele] manuscript van het dagboek vinden we overbodige herhalingen van een reeks opeenvolgende woorden. Dit brengt ons ertoe om aan te nemen dat het  de Dienares van God verboden was om in wat ze geschreven had iets door te halen. Misschien is dit ook de reden waarom ze zowel de dubbele als de verkeerde en overbodige woorden liet staan. De staat waarin het manuscript verkeert, laat ons toe om te veronderstellen dat ze het geschrevene niet herlas. Wanneer ze dat namelijk wel gedaan zou hebben, zou ze bijvoorbeeld zeker een ontbrekende letter aan een woord alsnog toegevoegd hebben.

In het manuscript treffen we lange opeenvolgingen van onderstreepte woorden en zinnen aan. Deze markering is op het verzoek van de eerwaarde heer Sopocko aangebracht. Hij gelastte Faustina verscheidene keren om op deze manier aan te geven wat de Heer Jezus van haar vroeg. De hoeveelheid onderstrepingen getuigt ervan dat zuster Faustina alles wat ze geschreven had, ernstig overdacht om na te gaan of het een bevel van de Heer betrof.

  1. De geschiedenis van de tekst

Zuster Faustina hield de aantekeningenboeken altijd in haar eigen bezit. Ze gaf ze alleen bij gelegenheid aan de eerwaarde heer Sopocko en verder nog aan pater Andrasz S.J. om ze door hen te laten bestuderen. Na haar dood bleef het manuscript in het bezit van de Congregatie. Het werd echter zo zorgvuldig behoed dat, afgezien van een paar mensen, de Congregatie in zijn geheel niet van het bestaan ervan afwist. Eerst toen pater Andrasz de biografie van zuster Faustina begon te schrijven, stelde men hem het dagboek in vertrouwen ter beschikking omdat hij daar als biechtvader het volste recht op had. Nadat de Congregatie het dagboek weer van hem had teruggekregen, bleef zij het angstvallig onder haar hoede houden.

Aanvankelijk werd het dagboek op het verzoek van generaal overste Michaëla Moraczewska overgeschreven door zuster Xaviera Olszamowska. Ongelukkigerwijs is dit afschrift noch nauwkeurig, noch wetenschappelijk verantwoord te noemen, want de kopiiste achtte het juist om bepaalde kleine woorden toe te voegen of te schrappen en grammaticale wijzigingen aan te brengen. Bovendien liet ze als gevolg van menselijk falen sommige woorden weg.

Om het dagboek veilig te stellen, werd de tekst in de jaren vijftig gemicrofilmd. Voor het maken van afschriften gebruikte men echter noch het origineel, noch de microfilm. Alleen de getypte versie van zuster Xaviera Olszamowska werd gebruikt. Niemand vergeleek de overgeschreven tekst met het origineel, want men ging er van uit dat men de overgeschreven tekst als de authentieke tekst kon beschouwen. In plaats dat men ze vergeleek, werden er juist afschriften voor persoonlijk gebruik van gemaakt. Men vertaalde deze niet-authentieke tekst zelfs in het Italiaans. Nog erger was het feit dat bovengenoemde tekst mettertijd kerkelijke goedkeuring ontving van de Curie van Krakau.

De volgende officiële goedkeuringen van de tekst van zuster Xaviera Olszamowska zijn ons bekend:

  1. Van 3 maart 1950, door de aartsbisschoppelijke Curie van Krakau, no. 1317/50, ondertekend door kardinaal A. Sapieha en de eerwaarde heer W. Brzycki.
  2. Van 6 december 1951, door de aartsbisschoppelijke Curie van Krakau, no. 10583/51, ondertekend door de eerwaarde heer W. Brzycki. Deze tekst verschilt enigszins van de vorige, maar slechts op niet-wezenlijke punten. Men baseerde er de bovengenoemde Italiaanse vertaling op en een hele reeks kopieën die door de Pallotijnen gemaakt zijn.
  3. Van 30 juli 1952, door de aartsbisschoppelijke Curie van Krakau, no 5625/52, ondertekend door de eerwaarde heer John Pochopien. De tekst is vrijwel gelijk aan de voorafgaande.

Ten laatste maakte men een afschrift van het origineel. Dit werd bijgesloten bij de acta van het informatieve proces dat in Krakau plaatsvond. Het werd op 19 oktober 1967 door de aartsbisschoppelijke Curie van Krakau goedgekeurd en door de eerwaarde heer Stefan Marszowski ondertekend. Deze tekst werd niet alleen van het origineel overgeschreven, maar ook tijdens het informatieve proces tot in detail geverifieerd door pater Isodore Borkiewicz O.F.M. Conv. en zuster Beata Piekut van de Congregatie van de zusters van Onze Lieve Vrouw van Barmhartigheid in Polen. Van dit afschrift werd nu een Franse vertaling gemaakt. Deze werd ook bij de acta van het informatieve proces bijgesloten en samen met de nieuwste afschriften en fotokopieën naar Rome gezonden.

De huidige kritische uitgave is eveneens geheel op het manuscript van zuster Faustina gebaseerd. Het gehele kritische apparaat en alle voetnoten en registers zijn het werk van zuster Beata Piekut. Zij maakte dit in samenwerking met andere zusters. Deze hielpen haar met het overschrijven van de teksten. Ondergetekende, godsadvocaat van het informatieve proces, is in zijn hoedanigheid als historicus van dienst geweest door advies te geven en suggesties naar voren te brengen. Hij onderhield doorlopend contact met de zuster die de huidige uitgave voorbereidde. Hij waakte erover dat de tekst in historisch en feitelijk opzicht zowel authentiek als accuraat zou zijn. Nadat de tekst aldus was gereed gemaakt en van een gedetailleerde en geleerde verklaring was voorzien, werd ze naar Rome gestuurd, naar pater Anthonius Mruk S.J. die generaal postulator van het proces was. Na zijn gezaghebbende onderzoek en onder zijn leiding zou de tekst klaargemaakt worden om in druk te verschijnen.

  1. De betekenis en waarde van het dagboek

Het dagboek van zuster Faustina is niet een soort verzamelboek van wonderen of een boek dat verhalen van buitengewone visioenen bevat. Tot zo’n beoordeling zou men na een vluchtige en onoplettende lezing ervan kunnen komen. In werkelijkheid is het een waardevol en leerzaam literair werk. In de allereerste plaats legt het het inwendige leven van de Dienares van God bloot. Zuster Faustina komt uit de bladzijden van het dagboek op ons toe als iemand die iets van zichzelf eiste en vastberaden is in haar streven naar de volmaaktheid. We zien hoe ingespannen zuster Faustina werkt en hoe ze met iedere gelegenheid haar voordeel doet om er geestelijk door verrijkt te worden. Door het dagboek leren we zowel haar moeilijkheden en donkere nachten van de ziel als haar mystieke opvluchten, verlichtingen en inwendige vertroostingen kennen. Wat bijzondere nadruk verdient te krijgen, is haar innerlijke kracht die zonder enige twijfel voortvloeide uit haar vertrouwen op God en haar ontegenzeggelijk heroïsche vertrouwen in de Goddelijke Barmhartigheid.

Het dagboek stelt ons op een welsprekende en overtuigende manier de oneindigheid van de Goddelijke Barmhartigheid voor ogen. Het onderwijst iemand niet alleen over de allerbarmhartigste Redder, maar moedigt diegene ook aan Hem te aanbidden. Het laat ons eveneens en op een praktische manier verschillende vormen van aanbidding zien. Tegelijkertijd licht het zowel de gebeurtenissen toe die aan de goddelijke tussenkomst te danken zijn, als Gods antwoorden op de gebeden van hen die Hem vurig smeken. Het dagboek heeft ook deze waarde dat het ons een kinderlijke en zeer eenvoudige relatie tot God leert en dat het op de mogelijkheid wijst om op ieder moment verenigd te zijn met een God die wij als aanwezig ervaren. Het is waar dat er op gewezen wordt dat het een genade is in de tegenwoordigheid van God te mogen leven, maar het is een genade die door gebed en nederig vertrouwen op God verkregen kan

worden. De buitengewone waarde van het dagboek ligt echter in het onderricht en de aanmoediging die het geeft om een intensief inwendig leven te leiden. Door het voorbeeld van zuster Faustina leert het ons dat het noodzakelijk is om ijverig en vastberaden aan onze innerlijke discipline te werken. Het onderwijst ons op een praktische wijze in de moeilijke kunst van de naastenliefde. Het bevat veel juiste leerstellingen en aansporingen om tot een onverzettelijke innerlijke discipline te komen en wat vooral bij deze onderneming nog belangrijker is, tot een ongeschokt vertrouwen in Gods bijstand.

  1. Belangrijke onnauwkeurigheden in de tekst van de eerdere afschriften

Toen men ze met het origineel vergeleek, bleek dat in de vroegere afschriften hele pagina’s waren weggelaten en dat men verzuimd had hele zinnen op te nemen. Er waren zeer veel woorden veranderd door ze door andere te vervangen of door ze geheel weg te laten en er andere woorden aan toe te voegen.

Wanneer men alle onnauwkeurigheden in de vorm van citaten met telkens één spatie ertussen uittypt, worden er verschillende pagina’s mee gevuld. Het is daarom niet verwonderlijk dat de vroegere teksten afkeuring en wantrouwen oogstten. Zo vond men bijvoorbeeld op pagina 7 van de getypte versie 8 fouten, op pagina 25, 7 fouten, op pagina 177, 8 fouten, enz.

Om te laten zien van welke aard sommige fouten in deze eerste afschriften zijn, volstaat het om enkele voorbeelden aan te halen. Terzijde gelaten dat de paginering van het manuscript onnauwkeurig is, moet er geconstateerd worden dat veel dingen weggelaten zijn, zoals bijvoorbeeld op bladzijde 85 van het manuscript het geval is.

De originele tekst luidt als volgt: “Je zult naar diepe vrede streven terwijl je met Mij vertoeft. Ik zal alle twijfels in dit opzicht wegnemen. Ik weet dat je nu vrede hebt … ” In het afschrift vinden we daarentegen: “Je zult naar diepe vrede streven terwijl je met Mij vertoeft. Ik weet dat je nu vrede hebt … ” Een stukje verder op dezelfde pagina: ” … wanneer hij de conferentie besluit en leg hem de angsten voor die je met betrekking tot Mij hebt en Ik zal je antwoord geven … “Maar in het afschrift staat: ” … wanneer hij de conferentie besluit en Ik zal je antwoord geven … ”

Op pagina 153 staat de zin: “De meditatie [zelf] was geen versterving voor mij, want het is een genoegen om over God te denken en geen versterving. Maar het was wel een versterving van de wil dat ik niet [gewoonweg] deed wat ik graag wilde, maar wat mij opgedragen was te doen en daar bestaat de inwendige versterving uit.” In het afschrift kreeg het deze vorm: “De meditatie is geen versterving voor mij, want het is een genoegen om over God te denken en geen versterving.”

Op pagina 202 van het origineel staan deze woorden van de Heer Jezus: “Waarom ben je bang om Mijn wil te doen? Zal Ik je niet helpen zoals Ik tot dusver gedaan heb? Herhaal iedere eis van Mij tegenover degenen die Mij op aarde vertegenwoordigen, maar doe alleen wat zij je zeggen te doen.” Bij deze woorden kwam er een zekere kracht in mijn ziel. De volgende morgen …

Dit werd zo overgeschreven: “Waarom ben je bang om Mijn wil te doen? De volgende morgen … ”

Het gaat om een zeer groot aantal van dit soort weglatingen. Het ergste hiervan is dat ze in de Italiaanse vertaling dus ook weggelaten werden.

Nog een groter onheil is echter dat een hele reeks onduidelijkheden in de schrijftrant ongecorrigeerd zijn gelaten. Zuster Faustina maakt vaak de overgang van haar eigen woorden naar de aanhaling van de woorden van de Heer Jezus in dezelfde zin.

We vinden zo’n zin bijvoorbeeld op bladzijde 161 van het manuscript: ” … God beloofde een grote genade in het bijzonder voor jou en voor iedereen [hier gaat ze verder met het citeren van de Heer Jezus] die deze grote barmhartigheid van Mij bekend zal maken.”

Zo’n zin is zonder verklaring niet alleen onbegrijpelijk, maar riekt zelfs sterk naar ketterij. De zin op bladzijde 26 van het vijfde aantekeningenboek, no 1379, lijkt hierop.

Laten we nog een voorbeeld uit de vele dergelijke voor tweeërlei uitleg vatbare zinnen die zonder voetnoot totaal onbegrijpelijk zijn, aanhalen.

Op bladzijde 161 van het manuscript zegt zuster Faustina: “Toen de priester deze woorden zei, dat een gehoorzame ziel vervuld wordt met Gods kracht, (zij voegt zonder enige aanwijzing de woorden van de Heer Jezus in de tekst in) ja, als je gehoorzaam bent, neem Ik je zwakheid weg en vervang die door Mijn kracht.”

De onnauwkeurigheid van het afschrift veroorzaakte op sommige plaatsen ook aangaande wezenlijke punten verwarring in de tekst. Zo lezen we op bladzijde 202 van het manuscript de zin: “Het is mijn verlangen dit geluk met alle mensen te delen. Ik kan het niet alleen in mijn eigen hart wegsluiten, want Zijn vlammen branden in mij en laten mijn borst en binnenste openspringen.”

In de eerdere afschriften zag de zin er zo uit: “Ik wens dit geluk met alle mensen te delen, ik kan dit geluk niet in mijn eigen hart opsluiten want mijn vlammen branden in mij en laten mijn borst en binnenste openspringen.”

Bovendien is de originele tekst zelf soms ook verwarrend, zoals bijvoorbeeld op bladzijde 69 van boek V, no 1464.

  1. De principes van deze gedrukte tekst

Voor de onderhavige uitgave is het dagboek niet alleen volledig aan de hand van het origineel geverifieerd, maar is het ook ruimschoots voorzien van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Naast deze inleiding voegden we een chronologisch overzicht van het leven van de auteur toe en een register van trefwoorden. Om de betekenis van de tekst te verhelderen, werden er ook toepasselijke noten aan toegevoegd. Deze dienen een beter begrip van zowel bepaalde feiten die door zuster Faustina verhaald worden als van zekere bewoordingen en uitdrukkingen die zij gebruikt. In deze zelfde noten worden ook de problemen die om een diepere analyse vragen, uitvoerig behandeld. Bijvoorbeeld de kwestie van de Congregatie die aan de aanbidding van de Goddelijke Barmhartigheid toegewijd is of de aangelegenheid van het schilderen van de afbeelding van de Barmhartige Heer Jezus.

De tekst van het dagboek is verrijkt met een nog maar kort geleden ontdekt en zorgvuldig met de hand geschreven, klein (maar kostbaar en inhoudsvol) werkje van zuster Faustina dat als titel draagt: Mijn voorbereiding op de Heilige Communie.

Het is in een klein aantekeningenboekje van 7½ bij 11 cm geschreven. Op twaalf kantjes fijn ruitjespapier staan de diepste gedachten opgetekend waarmee zuster Faustina bij een bijzondere gelegenheid de Heilige Communie ontving. Als we ons op de data die ze zelf noteerde, kunnen verlaten, begon ze op 10 januari 1938 in Krakau met het opschrijven van haar overwegingen over de Heilige Communie. Deze tekst is ook in het register van het dagboek verwerkt.

Op die enkele plaatsen waar de tekst stilistisch niet duidelijk is, zijn de noodzakelijke toevoegingen van woorden of letters tussen vierkante haken gezet. De Dienares van God gebruikte nogal vaak taalkundig onjuiste afkortingen. In het hele dagboek zijn op eenvormige wijze interpunctietekens aangebracht, want over het algemeen gesproken kwamen die er niet in voor.

Dit was te meer noodzakelijk omdat sommige voor tweeërlei uitleg vatbare teksten twijfel konden zaaien.

De nieuwste spellingregels zijn toegepast. Verkeerd gespelde woorden zijn gecorrigeerd zonder dat deze veranderingen op enigerlei wijze aangegeven zijn. In de Poolse uitgave heeft men echter bepaalde bijzonderheden die kenmerkend zijn voor de stijl van de auteur behouden. Zo bijvoorbeeld haar gebruik van de woorden “tym…im” (hoe meer…des te meer) samen met de vergelijkende trap van bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden. In het hedendaagse Pools wordt dit omgekeerd gebruikt, als “im … tym”.

De tekst die nu voor u ligt, werd op iedere bladzij systematisch van een viervoudige nummering voorzien.

  1. Bovenaan, in het midden van iedere pagina, staan in Romeinse cijfers de nummers van de aantekeningenboeken van zuster Faustina.
  2. Het vetgedrukte getal dat in Arabische cijfers en tussen haakjes in de tekst staat, geeft de corresponderende pagina aan in de originele aantekeningenboeken die door zuster Faustina geschreven zijn.
  3. De opeenvolgende nummers in de kantlijn werden aangebracht om het de lezer gemakkelijker te maken de afzonderlijke onderwerpen die in het register van trefwoorden staan, terug te vinden.
  4. De verhoogde klein gedrukte nummers die naast bepaalde woorden in de tekst staan, duiden de volgorde aan van de afzonderlijke noten die de inhoud van het dagboek verduidelijken.

Eerw. Jerzy Mrowczynski

Vice advocaat voor het geloof van het informatieve proces

Radziwillow, 7 mei 1973