Petrus Canisius sj, Fribourg Zwitserland; kerkleraar;
† 1597.
Feest 27 april & † 21 december.
Op de dag dat in het Duitse land Luther in de ban werd gedaan, 8 mei 1521, werd te Nijmegen Peter Kanis geboren. Over zijn jeugd is weinig bekend. Zelf vertelt hij later, dat hij als jongen veel kattekwaad uithaalde, en dat hij op school steengoed was in Latijn.
Op vijftienjarige leeftijd vertrekt hij naar Keulen om daar aan de universiteit te gaan studeren. Van nu af zal hij zijn naam verlatijnsen; eerst noemt hij zich Petrus Neomagus (= Peter van Nijmegen), maar al heel gauw Petrus Canisius. Zijn hart gaat uit naar filosofie en theologie. Hij komt in aanraking met de Kartuizers; daar gaat hij graag heen om hun eenzaamheid en stilte te delen en zo te komen tot gebed. Het is ook daar dat hij voor het eerst hoort van het bestaan van de Sociëteit van Jezus, een nieuwe religieuze groepering, ook wel jezuïeten genaamd. Dat zijn mannen die hun leven in dienst stellen van God naar het voorbeeld van Jezus. Dat trekt hem. Hij doet een retraite bij de eerste jezuïet die hij ontmoet, Petrus Faber (ook Pierre Favre). In 1543 treedt hij toe tot de jezuïetenorde; hij is dan 23 jaar oud.
Hij wordt er vooral belast met diplomatieke taken: zo moet hij namens de paus in Rome aan de bisschop van Keulen gaan duidelijk maken, dat deze terug moet treden omdat hij niet geschikt blijkt. Als hij dat tot een goed einde heeft gebracht, wordt hij naar het eiland Sicilië gestuurd om er een college op te richten, zoiets als een middelbare school. Vanwege het grote succes werd hij naar meer steden gestuurd om zulke colleges op te richten: Wenen, Praag, München, Dillenburg enz.
Dat was telkens opnieuw een moeizaam werk. Eerst moest hij allerlei kerkelijke en maatschappelijke instanties af om ze te winnen voor de oprichting van een college. Dan moest er geld gevonden worden bij weldoeners; er moesten leerlingen komen; liefst ook van arme afkomst: daar moest dan weer extra voor worden betaald door anderen; er moesten paters komen die het geheel droegen…
Intussen vond hij nog tijd om in vele kerken te preken, boeken te schrijven en zieken te bezoeken.
Hij wordt uitgezonden naar het Concilie van Trente als deskundig theoloog. Daar wordt hij geroemd om zijn mildheid, zijn respect voor zijn tegenstanders, de volgelingen der Hervormers. Zijn overtuiging was het dat je je tegenstanders niet moest bevechten, maar zelf voor kwaliteit moest zorgen in de R.K. Kerk: dan zou niemand nog zin hebben uit onvrede naar iets anders op zoek te gaan.
Zijn beroemdste boek is de katechismus; een eenvoudig vraag- en antwoordenboekje over het Katholiek geloof. Tot halverwege de twintigste eeuw – dus bijna 400 jaar lang – werd het in parochies en op scholen gebruikt.
Toen hij in het voorjaar van 1568 te Dillingen verbleef, meldde zich bij hem een leerling van het College te Wenen. Deze was er weggelopen om aan de invloedssfeer van zijn vader en broer te ontsnappen: die zouden nooit goed vinden dat hij bij de jezuïeten zou intreden en dat was precies zijn ideaal: Stanislas Kostka. Canisius zag dat zijn ideaal echt was, en stuurde hem naar Rome met een positieve aanbevelingsbrief. Hij schrijft onder meer: “De derde jongeman die ik naar u toestuur is Stanislas, een Pool; het is een nobele, positieve en ijverige jongeman. Onze paters in Wenen waren beducht voor de woede van zijn familie en hebben het daarom niet aangedurfd om hem in het noviciaat toe te laten. Ik heb hem getest en ik heb vastgesteld dat zijn roeping volkomen safe is. Hij zelf heeft de wens te kennen gegeven naar Rome te mogen gaan; dan zou hij verder weg zitten van zijn familie en op die manier des te sneller vorderingen kunnen maken in het religieuze leven. Ik heb hoge verwachtingen van hem…”
Zijn mildheid en vriendelijkheid waren bijna spreekwoordelijk. Hij schrijft in een brief: “Barmhartigheid jegens de armen en gebed tot God: dat zijn twee vleugels om naar de hemel te vliegen…” Om daaraan toe te voegen, dat handelaars de prijzen niet nodeloos moesten opdrijven uit liefde voor de armen.
De laatste opdracht was om een college te stichten in de Zwitserse stad Fribourg. Hij is dan bijna zestig jaar oud: 1580. Hij kan het niet meer aan. Fribourg wordt in feite de stad van zijn oude dag.
Uit deze tijd stamt de volgende legende.
Legende
Op een dag maakt Canisius een ommetje door de stad; zijn rechterhand verborgen in zijn toog; onmerkbaar bidt hij zijn rozenkrans. Plotseling komt er een jongetje de hoek omgevolgen en botst tegen hem op. De oude man wankelt maar weet zich juist staande te houden. De jongen verwacht een draai om zijn oren en krimpt al in elkaar, maar de oude priester vraagt vriendelijk: “Nou, nou jij hebt haast…?” “We deden wie het eerste de hoek om zou zijn.” Intussen was er een hele groep kinderen omheen komen staan. “Zo en waar gaan jullie dan naar toe?” “Naar huis. We komen van de les.” “En heb je vandaag interessante dingen geleerd?” “Ja, een paar vragen uit de Kanisie.” “Uit de Kanisie?” “Ja, zo heet ons boek voor godsdienst.” “Nou, ik hoop, dat je er zo blij mee bent, dat je het nooit meer vergeet” sprak de oude priester, “tot ziens maar weer.” De Kanisie…! Toen hij weer verder schuifelde was het alsof zijn gebed helemaal was opgefleurd.
Het duurt zestien jaar, voordat het college een feit is.
Bij de opening spreekt hij – strompelend en steunend op zijn stok – de laatste woorden die van hem bekend zijn: “Weet u waarom er jezuïeten bestaan? Alleen maar om aan jonge mensen onderricht te geven, en om mensen in elke vorm van nood bij te staan, tot meerdere eer van God…”
Verering & Cultuur
Op afbeeldingen is hij onmiddellijk te herkennen vanwege zijn karakteristieke gelaat en haardracht; heel vaak heeft hij een (katechismus)boek in de hand; ook vindt men veel afbeeldingen van hem met een leerling aan zijn voeten, vaak vinden we de letters I.H.S.; ze vormen een monogram dat dierbaar is aan de jezuïtenorde: er worden twee betekenissen aan toegekend:
1: In Hoc Signo…(altijd met een afbeelding van het kruis erbij): “In Dit Teken…(zul je overwinnen)”
2: Jezus Hominum Salvator: “Jezus, Mensen-Redder”.