Feest † 14 & 16 september (met Cyprianus van Carthago; † 258).
Cornelius stamde uit het adellijke Romeinse geslacht der Cornelii. In maart van het jaar 251 werd hij tot bisschop van Rome gekozen op de stoel van Petrus. De zetel was na de marteldood van zijn voorganger Sint Fabianus († 250; feest 20 januari) achttien maanden onbezet gebleven. Dit had waarschijnlijk alles te maken met de heftige christenvervolgingen die er woedden onder keizer Decius (249-251). Cornelius maakte juist nog het staartje ervan mee.
Tijdens de gruwelijke vervolgingen waren er heel wat gelovigen geweest die uit angst voor martelingen waren bezweken en aan de goden hadden geofferd. Zij werden de ‘lapsi’ (= ‘afvalligen’) genoemd. Na de tijd van Decius wilden er weer velen terugkeren naar de kerk, en Cornelius besloot te handelen in de geest van zijn voorganger en hun nog een kans te geven, op voorwaarde dat ze boete deden. Maar de strenge richting onder de gelovigen was het daar niet mee eens: zij hadden immers wel standgehouden, en nu zouden ze weer met hun verraders tot dezelfde gemeente moeten behoren…!? Zij kozen een tegenpaus, Novatianus.
Novatianus had tijdens een zware ziekte de nooddoop gekregen; hij was niet gevormd. Desondanks had hij de priesterwijding ontvangen, hoewel daar vele Romeinse geestelijken tegen waren geweest. Hij vond, dat de paus van zijn dagen, Fabianus († 250; feest 20 januari), veel te inschikkelijk en vergevingsgezind was jegens de christenen die tijdens de vervolgingen hun geloof hadden verloochend en afgevallen waren (‘lapsi’ = ‘gevallenen’). Fabianus was geneigd hen weer in de kerk op te nemen. Toen de stoel van Petrus na Fabianus’ dood achttien maanden onbezet bleef, was hij rond het jaar 250 opgeklommen tot een man van aanzien. Dat bewijzen de twee brieven die hij uit naam van de kerkgemeenschap van Rome stuurde aan bisschop Cyprianus van Carthago († 258; feest 16 september). Hij was een ontwikkeld man, had een gedegen opleiding genoten in de retorica en was onderlegd in filosofie en theologie. Bovendien was hij de eerste Romeinse theoloog die zich niet bediende van het Grieks, maar van het Latijn.
Toen Fabianus’ opvolger Cornelius († 253; feest 16 september) de milde lijn van zijn voorganger jegens de lapsi doorzette, had hij zich tot tegenpaus laten kiezen, de eerste tegenpaus in de geschiedenis van de kerk; een drietal bisschoppen uit het zuiden van Italië en een klein aantal uit het oosten waren bereid hem te steunen. Zo stichtte hij een schismatieke kerk. Wie bij Novatianus te communie ging, moest zweren: “Ik zal niet terugkeren naar Cornelius.” In de jaren daarna breidden de aanhangers ervan hun strenge houding ook uit tot andere zware zonden: zo bestond er volgens hen ook geen vergeving voor overspel en doodslag. Zij noemden zichzelf ‘katharoi’ (= ‘reinen’); daar is ons woord ‘ketter’ van afgeleid. Deze kerk zou tot in de 7e eeuw blijven voortbestaan.
Nog tijdens het leven van paus Cornelius werd Novatianus door een te Rome gehouden bisschoppensynode uit de kerkgemeenschap gestoten.
Beroemd zijn de brieven van Cyprianus, bisschop van Carthago, over deze kwestie. Hij steunde de paus en benadrukte het belang van de mening van Petrus’ opvolger op de zetel van Rome. Van die tijd stamt het gebruik om bij de communie de ring van de bisschop te kussen als teken van trouw en aanhankelijkheid.
Eusebius’ Kerkgeschiedenis
De meeste van deze gegevens zijn ontleend aan de ‘Kerkgeschiedenis’ van Eusebius van Caesarea († 339). In het 43e hoofdstuk van zijn zesde boek meldt hij dat hij inzage heeft in een aantal brieven van Cornelius zelf, waarvan hij er één uitvoerig citeert.
Om de persoon van Cornelius wat dichterbij te halen, nemen wij hier Eusebius’ tekst in zijn geheel over.
We maken gebruik van de vertaling van Chr. Fahner (Zoetermeer, Boekencentrum, 2000), met een paar wijzigingen. Fahner vertaalt ‘episkopos’ met ‘opziener’ en ‘presbyter’ met ‘ouderling’. Ik kies hier resp. voor ‘bisschop’ en ‘priester’. Zo vertaal ik ‘lekenstand’ ipv ‘lekenpositie’; ‘katholieke kerk’ ipv. ‘algemene kerk’; ‘subdiakens’ ipv ‘onderdiakenen’; ‘akolieten’ ipv ‘assistenten’; ‘exorcisten’ ipv. ‘duivelbanners’; ‘lector’ ipv. ‘lezer’ en ‘deurwachter’ ipv ‘portier’: voor elk van deze kerkelijke functies bestond een aparte lagere wijding. De tekst van Eusebius wordt hieronder cursief afgedrukt; de door hem geciteerde brief van Cornelius in cursief-dikke letter.
04.’Van Cornelius is er nog een andere brief bij over [-] Novatus’ daden.
Eusebius noemt Novatianus consequent Novatus.
Er is niets op tegen om ook daaruit stukken aan te halen, zodat de lezers van dit boek iets meer te weten komen over Novatus’ optreden.
05. Cornelius geeft aan Fabius de volgende informatie over het soort persoon dat Novatus was.
Fabius was bisschop van de Syrische stad Antiochië, een eerbiedwaardige zetel, omdat het de eerste zetel was geweest van de apostel Petrus.
“Ik wil u laten weten wat voor wonderlijke figuur deze man was. Hij wilde allang bisschop worden, maar hield deze onbezonnen wens stilletjes voor zich; als dekmantel voor zijn dwaasheid gebruikte hij het gegeven dat een paar belijders hem in het begin volgden.
06. Ik zal hen even opnoemen: Maximus, een priester van onze gemeente, en Urbanus die tweemaal de hoogste achting verwierven voor hun belijdenis; ook Sidonius en Celerinus, een man die door Gods genade allerlei martelingen op een heldhaftige wijze doorstond; door de kracht van het geloof versterkte hij het zwakke vlees en wist de tegenstander met overmacht te verslaan.
Genoemde ‘belijders’ zijn bij de afgelopen christenvervolgingen klaarblijkelijk gemarteld om hun geloof in Christus en er niet aan bezweken. Vanzelfsprekend genoten zij in de kerkgemeenschap hoog aanzien.
Wel, deze mannen kregen hem door en begrepen toen zijn innerlijke schurkachtigheid en onbetrouwbaarheid; ze wisten alles van zijn meineden en bedrog, zijn eigenzinnigheid en wolfachtige vriendelijkheid. De mannen keerden terug in de heilige kerk en berichtten over zijn streken en boosaardige daden, die hij lange tijd in zichzelf verborgen had gehouden. Heel wat bisschoppen, priesters en leken waren erbij tegenwoordig, toen ze dat vertelden; de mannen beklaagden zich en toonden er berouw over, dat ze het listig en boosaardig dier geloofd hadden en daardoor de kerk een tijdje hadden verlaten.”
07. Even verder zegt hij: “Geliefde broeder, we hebben in deze man binnen de kortste keren een onverklaarbare verandering, ja een omkeer zich zien voltrekken. Eerst had deze voortreffelijke man onder plechtige eedzwering verklaard dat hij het bisschopsambt nooit zou begeren, en even later verschijnt hij plotseling als bisschop in ons midden, als een pop uit een toverdoosje.
08. Deze dogmaticus, verdediger van de leer en voorstander van de kerkelijke leer, probeert het bisschopsambt (dat hem niet van boven werd gegeven) met eigen handen te grijpen, als wilde hij het zomaar voor zichzelf verwerven en het stiekem roven. Hij koos twee helpers uit die afgezien hadden van eigen zaligheid, en stuurde ze naar een klein stukje Italië, onbetekenend als wat; vandaar wist hij drie bisschoppen, ongemanierde en simpele lieden, met een leugenverhaal te misleiden; aan hen werd verzekerd dat ze snel naar Rome moesten komen om in samenwerking met andere bisschoppen de hele onenigheid die daar ontstaan was op te lossen; ze zouden dan zogenaamd bemiddelen.
09. De mannen kwamen. Ik zei al dat ze simpel waren en niet zo kien in het ontdekken van boosaardige schurkenstreken. Ze werden ingesloten door een stel figuren die even verward waren als Novatus; ’t was al laat, tegen het tiende uur,
Dat was dus vier uur in de middag.
en ze dronken wijn tot ze teveel ophadden; beneveld, werden ze gedwongen hem bisschop te maken door een schijnvertoning, een nietszeggende oplegging van handen; zo eigende hij zich door list en bedrog het bisschopsambt toe.
Eén van deze mannen keerde spoedig daarna naar zijn gemeente terug; hij treurde en beleed zijn fout. We hebben hem, in de lekenstand weliswaar, weer opgenomen; heel het aanwezige volk vroeg daarom; voor de andere bisschoppen hebben we opvolgers bevestigd en gestuurd op de plaatsen waar zij dienst deden.
Cornelius heeft dus de drie bisschoppen, die Novatianus ten onrechte de handen hadden opgelegd, afgezet en vervangen door kerkgetrouwe opvolgers.
11. Deze veroordeler van het evangelie bleek dus blijkbaar niet te weten dat er in elke gemeente van de katholieke kerk slechts één bisschop behoort te zijn. Maar hij wist natuurlijk heel goed dat er daar zesenveertig priesters, zeven diakens, zeven subdiakens, tweeënveertig akolieten, en in totaal tweeënvijftig exorcisten, lectoren en deurwachters waren; en dat er meer dan vijftienhonderd weduwen en behoeftigen waren, die allen door Gods genade en menslievendheid werden onderhouden.
12. Maar hij liet zich niet van zijn hopeloze koers afbrengen; niet door dat grote aantal mensen, die zo nodig zijn in de gemeente; ook niet door degenen die door Gods voorzienigheid rijk waren en in aantal toenamen; hij liet zich door niemand van dit grote, ontelbare volk terugroepen.”
13. Daarna gaat hij als volgt verder: “Wel, ik zal nu vertellen om welke reden hij de moed had om zich het bisschopsambt toe te eigenen. Was dat omdat hij van het begin in de kerk bezig was, omdat hij veel strijd voor haar te leveren had, omdat hij vele grote gevaren liep vanwege de ware godsdienst?
14. Nee, niets daarvan. Het uitgangspunt van zijn overtuiging was integendeel gewekt door de satan, die in hem was gevaren en een hele tijd in hem woonde. Toen werd hij gedoopt door besprenkeling, terwijl hij op bed lag;
De gebruikelijke doop geschiedde door naakt driemaal ondergedompeld te worden in het doopbekken.
want hij had toen een ernstige ziekte, waarvan exorcisten hem probeerden af te helpen; maar ze dachten dat hij bijna dood ging; ’t is de vraag of je in zo’n geval als dat van hem wel van een echte doop kunt spreken.
15. Maar toen hij genas van zijn ziekte, heeft hij het overige van wat je volgens de kerkelijke regel moet ontvangen, niet gekregen; evenmin werd hij door de bisschop verzegeld.
Waarschijnlijk is hier het sacrament van het Vormsel bedoeld: de bevestiging van de doop door de toediening van de zalving, aanduiding van de overdracht van de Heilige Geest.
Aangezien hij deze dingen niet ontving, hoe zou hij dan de Heilige Geest kunnen ontvangen?”
Een gelovige kan alleen maar toegelaten worden tot een kerkelijk ambt krachtens het doopsel en de bevestiging ervan door de toediening van de Heilige Geest. Als daar iets aan mankeert, bijvoorbeeld een handoplegging door bisschoppen, teken van overdracht van de gave van de Heilige Geest zoals die aan bisschoppen is toevertrouwd, mist het alle grond.
16. Even daarna vertelt hij:”Tijdens de vervolging ontkende hij door lafheid en lust tot leven, dat hij priester was. Toen de diakens hem vroegen en smeekten om zijn eigen huis waar hij zich had opgesloten, te verlaten en de broeders te helpen, luisterde hij daar niet naar; een echte priester moet toch zoveel nodig en mogelijk is hulp verlenen aan broeders die in gevaar verkeren en vragen om bijstand? Maar niets daarvan; in plaats van te gehoorzamen aan de hulproepen van de diakens ging hij boos weg en verliet hen. Hij zei niet langer priester te willen zijn, omdat hij een andere levensbeschouwing was gaan aanhangen.”
17. Na enige andere zaken vermeld te hebben, gaat de schrijver verder: “Deze mooie meneer verliet dus de gemeente van God, hoewel hem daarin de eer van het priesterschap ten deel gevallen was, nadat hij tot geloof kwam; dat gebeurde dankzij de bisschop die hem de handen oplegde om hem als priester te bevestigen; maar alle geestelijken en ook veel leken probeerden dat te verhinderen; ze verzetten zich omdat ze het niet terecht vonden om zo iemand die als zieke op bed door besprenkeling gedoopt was, tot enig geestelijk ambt toe te laten; maar de bisschop vroeg om toestemming voor de handoplegging van alleen deze persoon.”
Waarschijnlijk was bedoelde bisschop Cornelius’ voorganger Fabianus die van 236-250 bisschop van Rome was.
18. Hierna vertelt hij een andere daad, wel de meest slechte van ’s mans dwaasheden: “Na het klaarleggen van het brood verdeelde hij het om ieder zijn deel te geven; terwijl hij het uitdeelde dwong hij de ongelukkigen om een eed af te leggen in plaats van te zegenen; hij omvatte de handen van elkeen die een stuk brood wilde aannemen, met zijn beide handen en liet hem niet gaan voor hij de eed gezworen had, die – ik gebruik zijn eigen woorden – als volgt luidt: Ik zweer bij het bloed en het lichaam van Onze Heer Jezus Christus dat ik u nooit zal verlaten en Cornelius zal gaan volgen.
Het gebaar van de handen in de handen van bisschop als teken van trouw en gehoorzaamheid wordt in de huidige liturgie van de priesterwijding nog steeds gemaakt. De zojuist gewijde priester legt zijn handen in die van de bisschop en belooft hem gehoorzaamheid. Hier wordt het gebaar misbruikt om de mensen tegen de rechtsgeldige bisschop op te zetten.
19. En de ongelukkige mocht het pas opeten, als ze eerst zichzelf vervloekt hadden: in plaats van Amen te zeggen na het ontvangen van het brood, moesten ze zeggen: Ik zal Cornelius niet nalopen.”
20. Daarna gaat hij als volgt verder: “U moet weten dat hij nu eenzaam en verlaten is; elke dag lopen er broeders bij hem weg en keren naar de kerk terug. Ook Mozes, die gezegende martelaar, die kort geleden nog bij ons een roemrijk en wonderbaarlijk getuigenis aflegde, heeft hem uit de kerk gestoten; toen hij nog leefde en de overmoed en dwaasheid van die man had gezien, heeft hij de gemeenschap met hem verbroken, samen met de vijf priesters die zich met hem hadden losgemaakt van de gemeente.”
Volgens de overlevering stierf de Romeinse priester Mozes de marteldood in 251: feestdag 25 november.
21. Aan het einde van de brief vermeldt hij de bisschoppen die naar Rome waren gekomen en Novatus’ dwaze afwijking hadden veroordeeld; hij geeft een lijst met namen van de bisschoppen en de gemeenten waarover zij de leiding hadden.
22. Ook noemt hij degenen die niet in Rome aanwezig waren maar per brief hun instemming betuigden met de beslissing van de eerder genoemden; hij vermeldt de steden vanwaaruit ieder van hen schreef. Tot zover dan het verslag dat Cornelius schreef aan Fabius, de bisschop van Antiochië.’
Over Novatianus’ levenseinde is niets bekend. De kerkhistoricus Socrates († na 439) meent te weten dat hij de marteldood stierf tijdens de christenvervolgingen die er woedden in de laatste drie jaren van keizer Valerianus (253-260). Dit lijkt bevestigd te worden door een grafschrift dat archeologen in 1932 aantroffen in een donatistische catacombe: ‘Novatiano beatissimo martyri Gaudentius diaconus’ (= ‘Van diaken Gaudentius voor de allerheiligste martelaar Novatianus’).
[Altaner]
Eén van Cornelius’ andere daden is geweest dat hij met behulp van vrouwe Lucina het gebeente van Petrus en Paulus eervol heeft bijgezet.
Een paar maanden na zijn aantrede werd hij reeds door keizer Gallus (251-253) verbannen naar Centumcellae (nu: Civitavecchia), een plaatsje aan zee zo’n zestig kilometer ten noordwesten van Rome. Hij was daar tamelijk geïsoleerd. Alleen Cyrpianus’ brieven drongen tot hem door en schonken hem troost. Hij stierf er in 253. De berichten over de omstandigheden waaronder hij stierf, spreken elkaar tegen. De geleerden nemen tegenwoordig aan dat Cornelius in ballingschap een natuurlijke dood is gestorven.
Er bestaat vanouds echter een hardnekkinge traditie die weet te vertellen dat Cornelius als martelaar is gestorven op 14 september van het jaar 253. Jacobus de Voragine († 1298; feest 13 juli) schrijft daarover in zijn beroemde ‘Legenda Aurea’.
Legenda Aurea
‘Paus Cornelius was de opvolger van Sint Fabianus en werd met zijn geestelijken door keizer Decius in ballingschap gestuurd. Daar ontving hij brieven van bisschop Cyprianus van Carthago, die hem tot grote troost waren. Uiteindelijk werd hij uit zijn ballingschap teruggehaald en aan keizer Decius voorgeleid. Omdat Cornelius standvastig bleef, liet de keizer hem toetakelen met loden blokken. Hij beval hem naar de tempel van Mars te brengen; daar moest hij offeren of de doodstraf ondergaan.
Toen hij weggevoerd werd, kwam een edelman hem smeken langs zijn huis te gaan en daar een gebed uit te spreken voor zijn vrouw Sallustia; zij was al vijf jaar verlamd. Hij genas haar door zijn gebed. Zij en haar man bekeerden zich tot het geloof tezamen met nog twintig wapenbroeders. Allemaal werden ze op Decius’ bevel naar de Marstempel gebracht. Maar zij spuugden op het beeld. Zo werden ze tegelijk met Cornelius gemarteld.’
Vijf jaar later zou bisschop Cyprianus op diezelfde dag de marteldood ondergaan († 258; feest 16 maart). Reden waarom ze altijd in één adem worden genoemd en ook tezamen werden opgenomen in het Eucharistisch Gebed van de Heilige Mis, tegenwoordig Eucharistisch Gebed 1 genoemd.
Cornelius werd begraven in de catacomben van Callixtus te Rome. Zijn opvolger als bisschop van Rome was Sint Lucius I († 254; feest 5 maart).
Verering & Cultuur
Het is zeker dat zich in de 9e eeuw in de Santa Maria Maggiorekerk te Rome Corneliusrelieken bevonden. Paus Gregorius IV († 844) had opgemerkt dat de schrijn met de relieken van de heiligen Calixtus, Cornelius en Calepodius in de kerk zo opgesteld was dat de gelovigen er met de rug naar toe stonden. Vandaar dat de paus de relieken in de absis van het westkoor begroef onder een op het oosten gericht altaar; daarboven liet hij een baldakijn aanbrengen.
[132/1p:102]
Keulen en Trier
Bisschop Severinus van Keulen († 403; feest 23 oktober) stichtte in zijn stad een kerk ter ere van de heiligen Cornelius en Cyprianus. Thans is die kerk naar hemzelf genoemd: Sankt-Severin. Het ligt voor de hand dat de relieken die er nog steeds worden bewaard, op zijn tijd teruggaan. Dat betekent dat er al in de 4e eeuw Corneliusrelieken naar Keulen gekomen moeten zijn. Ook de stad Trier bezat in de middeleeuwen een belangrijke reliek. Dat blijkt uit schampere opmerkingen van protestanten. Elk jaar werd daar aan pelgrims het hoofd van Sint Cornelius getoond, terwijl in andere plaatsen datzelfde hoofd werd vereerd. Recent onderzoek heeft aangetoond dat de hoofdreliek van Cornelius in Trier slechts een fragment van het achterhoofd vormt. Het is dus nog altijd mogelijk dat de andere plaatsen betrouwbare relieken bezitten.
Kornelimünster en Compiègne
Een van de beroemdste Corneliusplaatsen is Kornelimünster op zo’n toen kilometer van Aken. Aanvankelijk heette het klooster Sint-Salvator aan de Inda, omdat er drie relieken werden bewaard die met Jezus in verband werden gebracht: de doek waarmee Hij zich bij de voetwassing aan het Laatste Avondmaal had omgord, de doek waarop de dode Jezus na de kruisafname was neergelegd en de zweetdoek die Jezus’ gezicht bedekte in het graf. Deze kostbare relieken waren in 817 geschonken door Lodewijk de Vrome († 840). In 875 kwamen er waarschijnlijk vanuit Keulen Corneliusrelieken naar het klooster aan de Inda; bij die gelegenheid werd het omgedoopt tot Kornelimünster, Corneliusklooster.
Mogelijk was het bij diezelfde gelegenheid dat er Corneliusrelieken naar het zojuist door Karel de Kale († 877) gestichte klooster Saint-Corneille-de-Compiègne verhuisden. In de kerk van St-Jacques te Compiègne bevindt zich een gebrandschilderd raam (± 1900) waarop afgebeeld staat hoe de gelovigen van Compiègne de heilige stoet tegemoet gingen en in de bossen buiten Compiègne ontmoetten.
[000;132/2p:56;291]
Corneli(u)sverering
Vanuit Kornelimünster verspreidde de devotie tot Cornelius zich in de middeleeuwen over heel christelijk Europa. Het schijnt dat er meer dan zeshonderd bedevaartplaatsen waren. Een zeer bekende bevond zich in de Belgische plaats Ninove. De in 1138 gestichte premonstratenzerabdij was aan de heiligen Cornelius en Cyprianus toegewijd en ontving kort na de stichting relieken vanuit Kornelimünster. Er gingen er ook naar de St-Hermeskerk in het nabijgelegen Ronse. Van het Cornelis-bedevaartsoord in Ninove zijn intussen middeleeuwse pelgrimsinsignes teruggevonden in de zuidelijke provincies van Nederland, met name in Maastricht en in het Zeeuwse Nieuwlande, maar ook ver boven de rivieren tot in Amsterdam en Kampen aan toe.
– Nederland –
In Nederland had of heeft men kerken of bijzondere verering voor Sint Cornelius te Achtmaal; Beuningen; Bokhoven-Engelen (dat sedert 1839 ook een relikwie van hem bezit en waar ook bedevaarten worden gehouden); Borgharen (waarschijnlijk door toedoen van de monniken uit Kornelimünster; in 1972 kreeg het een Corneliusreliek; sindsdien wordt jaarlijks gedurende het octaaf van Cornelius – van 16-25 september – de ‘Haardergaank’ gehouden, een bedevaart te voet vanuit Maastricht; de toenmalige parochiepatroon Martinus werd vervangen door Cornelius); Den Hoorn bij Delft, tezamen met Antonius Abt; waarschijnlijk koos men Cornelius vanwege het attribuut waarmee hij wordt afgebeeld: de hoorn: zie onder); Den Hout; Esbeek; Gastel; Geleen; Heerlerheide (tijdens het octaaf van Cornelius wordt het beeld van Cornelius centraal in de kerk opgesteld, de rest van het jaar staat het in de zijkapel; men zingt er het Corneliuslied ‘Grote Sint Cornelius van de Heerlerhei’); Hooge en Lage Mierde; Lamswaarde; Leur; Limmen; Luttenberg; Overhoven; Roosendaal; Swartbroek; Votum-Mullem; Wanroy; Welberg; Woensdrecht en Zeeland (N-B).
Paus Cornelius in Delft
Het middeleeuwse Delft had een Sint-Corneliskapel. Deze was in 1416 door graaf Willem gesticht, maar de kapel zelf was ouder. Immers in 1413 zoekt een moeder wier kind lijdt aan ‘Cornelysevel’ (stuipen of epilepsie) haar heil bij Sint Cornelis ‘in die capelle opten Watersloet’ [Verhoeven p:213].
Hieronder de stichtingsoorkonde van Hertog Willem uit 1416.
OORKONDE van de Sint-Corneliskapel aan de Watersloot te Delft
‘Willem, bij de gratie Gods paltsgraaf aan de Rijn, Hertog van Beieren, Graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland en Heer van Friesland, laat hierbij aan iedereen weten dat wij toestemming hebben gegeven aan onze trouwe stad Delft om uit eigen middelen voor de mensen van onze tijd en voor de generaties die na ons komen een kapel te mogen oprichten aan de Watersloot ter ere van God, van zijn gezegende moeder Maria en van de heilige martelaar Sint Cornelis. Deze kapel zal voor altijd aan onze trouwe stad gegeven zijn volgens de bepalingen die daarover in alle vrijheid zonder onze inmenging zullen worden opgesteld.
Deze oorkonde draagt ons zegel.
Uitgebracht in Den Haag op 20 augustus van het jaar onzes Heren 1416.’
Er was ook een Sint-Cornelisgilde aan verbonden. De kapel stond bij de Waterslootse poort, maar de documenten spreken elkaar tegen over de vraag of het binnen of buiten de stad was. In een brief van pastoor Theodoricus Adam uit 1509 lezen we dat een moeder met haar mismaakte baby haar toevlucht zocht bij Sint-Cornelis ‘niet ver van Delft’ [Verhoeven p:248]. Dat zou erop duiden dat hij buiten de stadspoort lag. Maar uit het feit dat de kapel verloren ging tijdens de beruchte stadsbrand van 3 mei 1536 zou men weer kunnen besluiten dat ze dus toch binnen de muren stond, of minstens zo dichtbij dat het vuur kon overwaaien. De kapel is nadien niet meer opgebouwd. We weten dat er in 1540 in de Oude Kerk een zijkapel was met een Sint-Cornelis- en Cyprianusaltaar, vlak naast de noordelijke zijingang: de sacella Sancti-Cornelii. Was dat de opvolger van de kapel bij de Waterslootse poort?
Ook Honselersdijk in het Westland bezat in de 15e eeuw een beroemd Sint-Cornelisbedevaartsoord.
Sedert de tweede helft van de 20e eeuw is in het naburige Den Hoorn de devotie tot Sint Cornelis weer opgebloeid. De kerk van Onze Lieve Vrouw Onbevlekte Ontvangenis aan de Jorisweg te Delft bezit een mooi houten devotiebeeld van Paus Cornelius.
– België –
In België is hij patroon van Ninove en Sint-Kornelis-Horebeke (Oost-Vlaanderen). Daarnaast geniet Cornelius bijzondere verering te Aalbeke organiseert Sint Corneliusfeesten in het tweede weekend van mei; Aalter (Oost-Vlaanderen met festiviteiten van 16 tot eind september); Beerse (Antwerpen); Bekkerzeel-Asse (Brabant); Brielen-Ieper (West-Vlaanderen); Denderbelle-Lebbeke (Oost-Vlaanderen); Diegem-Machelen (waar op paasmaandag en op de 2e zondag van september Corneliusfestiviteiten worden georganiseerd); Doel-Beveren (Oost-Vlaanderen); Erembodegem-Aalst (Oost-Vlaanderen); Erps=Kwerps-Kortenberg (Brabant); Forge-Philippe-Momignies (Henegouwen); Haasrode-Oud-Heverlee (Brabant); Hekelgem met feesten op pinkstermaandag; Heldergem-Haaltert (Oost-Vlaanderen); Leest-Mechelen (Antwerpen); Letterhoutem-St-Lievenshoutem (Oost-Vlaanderen); Lichtaart-kasterlee (Antwerpen); Lier (Antwerpen); Machelen (Oost-Vlaanderen); Maldegem-Kleit (Oost-Vlaanderen); Mariakerke-Gent (Oost-Vlaanderen); Merchtem-Peisegem (Brabant); Mille-Hamme-Beauvechain (Brabant); Moerbeke-Geraardsbergen (Oost-Vlaanderen); Oekene-Roeselare (West-Vlaanderen); Passendale-Zonnebeke (West-Vlaanderen); Schellebelle-Wichelen (Oost-Vlaanderen); Sint-Pieters-Leeuw (Brabant); Webbekom-Diest (Brabant) en Zandvorde-Zonnebeke (West-Vlaanderen).
[237;500]
– Duitsland –
In Duitsland is hij vanzelfsprekend patroon van Kornelimünster bij Aken. In de stad Keulen wordt hij vereerd als een van de Vier Maarschalken.
– Frankrijk –
In Frankrijk geniet hij verering in de Vlaamse plaats Hasebrouck. Maar hij is vooral populair in Bretagne, onder de naam Saint Cornély (of Corneli). In Carnac (dep. Mobihan) is er op de 2de zondag van september een ‘pardon’ (= boetbedevaart) met zegen van het vee door de priesters bij de bron van Saint-Corneli; vervolgens wordt er veemarkt gehouden. Ook Plouhinec (dép. Morbihan) kent een boetprocessie, waarbij vooral de paarden gezegend worden. In La Chapelle-des-Marais (dép. Loire-Atlantqiue) wordt een processie gehouden waarbij ossen de kar van de heilige voorttrekken. Langs de route hebben de bewoners een afbeelding van de heilige in de vensters geplaatst.
[208;284]
– Spanje –
In Spanje is Cornelius (met Cyprianus?) patroon van de stad Malaga.
Patronaten
In zijn Legenda Aurea begint Jacobus de Voragine zijn artikel over Cornelius als volgt: ‘Cornelius wordt vertaald met ‘Degene die de besnijdenis erkend heeft’. Want hij onderkende dat men van al het overbodige en verbodene en zelfs van het noodzakelijke losgesneden moet worden, en stond met zijn leven voor die bekentenis in’. Cornelius kan ook komen van ‘cornu’ = ‘hoorn’ en van ‘leos’ = ‘volk’; dat betekent dus: ‘hoorn van het volk’, dat wil zeggen ‘dapper onder het volk’.’ Zulke woordverklaringen waren eerder bedoeld als geheugensteuntje voor de predikant of de luisteraar dan dat ze etymologisch verantwoord waren.
Toch heeft men vanouds de naam van Cornelius in verband gebracht met het Latijnse woord ‘cornu’ = ‘hoorn’; het achtervoegsel ‘-elis’ zou kunnen samenhangen met het Griekse woord ‘elaoo’ = ‘dragen’: dus ‘hoorndrager’, met de gevoelswaarde van ‘machthebber’.
Op grond van deze naamsverklaring is patroon van het (gehoornde) vee, van huisdieren en van veehouders. Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen verlamming (op basis van de legende van Sallustia) en tegen verwante ziekten en kwalen als stuipen en epilepsie (in de middeleeuwen aangeduid met ‘Sint-Cornelisziekte’ of ‘Cornelisevel’ [Verhoeven p:213] of ook met ‘seskens’ [Lin.1999]), tegen jicht, reuma, reumatische aandoeningen, zenuwtrekken en zenuwziekten; verder tegen kinkhoest, koorts en oorpijn; hij beschermt ook tegen een plotselinge dood.
Hij wordt afgebeeld met tiara (pauselijke driekroon) en pausstaf; hoorn van een koe; soms blaast hij op een hoorn; met koeien of ossen; hand op koe of os leggend; vaak met een biddende pelgrim aan zijn voeten.