Preek op zaterdagavond 12-10-2019, 28e zondag door het jaar C, pastoor Frank Domen

Preek op zaterdagavond 12-10-2019, 28e zondag door het jaar C, pastoor Frank Domen

Openingswoord

Broeders en zusters, allemaal van harte welkom.

Er wordt de laatste dagen weer veel gesproken over vreemdelingen en vluchtelingen. Want de acties van meneer Erdogan hebben tienduizenden mensen uit hun huizen verjaagd en hij dreigt 3,6 miljoenen vluchtelingen onze kant op te sturen als wij hem tegenwerken.

Wij gaan nu over deze kwestie geen politieke discussie voeren, maar wij mogen wel zien, dat Jezus Christus soms verrassende dingen meemaakt met vreemdelingen in het joodse land.

Zo ook vandaag weer. Tien melaatsen worden genezen. Van deze tien komt er slechts één terug om Jezus Christus te bedanken en deze ene was geen Jood, maar een Samaritaan, een vreemdeling dus.

Denken wij eraan, dat Jezus Christus er helemaal niet naar kijkt of iemand uit eigen land is of een vreemdeling. Hij kijkt alleen naar het hart.

Zuiveren wij ons hart, opdat wij in vriendschap met God en met elkaar deze heilige Eucharistie kunnen vieren.

Openingsgebed

Laat ons bidden. Almachtige God, uw goedheid valt met geen goud te kopen. Alleen aan hen die nederig van harte zijn, schenkt Gij de volle maat van uw menslievendheid. Bevrijd ons van de hoogmoed, die ons ongenaakbaar maakt. Raak ons met uw reddende barmhartigheid. Door onze Heer Jezus Christus… Amen.

Preek

De woorden ‘danken’ en ‘denken’ hebben dezelfde stam. Ze zijn familie van elkaar. Danken en denken hebben met elkaar te maken. Wie namelijk nooit denkt, zal ook nooit danken.

Omdat sommige mensen bij gebeurtenissen niet meer nadenken, is er onder hen een gebrek aan dankbaarheid. Het bijbelse percentage is: één op de tien keer denken mensen eraan te danken. Negen andere keren vergeten ze het gewoon. Als de verwondering weg is, en alles vanzelfsprekend wordt gevonden, verdwijnt de dankbaarheid.

Mensen verwonderen zich nog wel over kunstenaars in bijvoorbeeld het Cirque du Soleil, ze applaudisseren -terecht – voor hun acrobatische kunsten en mooie kostuums.

Maar eigenlijk is gewoon kunnen lopen al een wonder. Dat weet je pas als je in een rolstoel moet, of als je je heup hebt gebroken, en weer voetje voor voetje moet leren lopen. Dan ben je dankbaar als je weer zelf naar de wastafel kunt.

Maar in het gewone doen staan velen er maar weinig bij stil, en zeggen ze, denk ik, te weinig dank je wel voor hun gezondheid.

Mensen, die naar een ver en vreemd land waren gereisd, vertelden over hun indrukwekkende tocht, maar ze zeiden ook dat ze blij waren weer thuis te zijn. Zij zeiden: “Mensen, die hier zo gemakkelijk zeuren, zouden daar eens moeten gaan kijken. Ze zouden onze lieve Heer op hun blote knieën bedanken, dat ze hier geboren zijn.”

Of om het dichter bij huis te houden: Er was ooit iemand ergens in Nederland naar een uitvaart geweest. Een taperecorder in plaats van een mooi koor; geen mensen, die een mooi passend bloemstukje hadden gemaakt; nauwelijks kaarsen aan; geen acolieten, alleen een voorganger, die niet de indruk wekte de overledene te kennen; de viering was even dood als de overledene.

Wij mogen – aan de vooravond van ons jaarlijkse parochiefeest – al de mensen, die in onze parochie belangeloos hun best doen, heel dankbaar zijn. Al die mensen, die op de voor- of achtergrond welke viering dan ook door hun trouwe inzet of tot een waardig afscheid maken of tot een groot feest. Al die mensen, die door de catechese, het schoonmaken van alle ruimtes, het bloemschikken, onze parochie laten leven, héél hartelijk dank!

Slechts één op de tien mensen bedankt ergens voor. Eén op de tien keer zeggen ze “dank je wel” tegen elkaar. En even zo weinig danken ze God voor allerlei zomaar gekregen geluk, onverdiende genade.

Wie weleens in Griekenland op vakantie is geweest, heeft daar meer dan eens gehoord, en misschien zelf gezegd: “Eucharisto”; dat wil zeggen: Dank u wel.

Eucharistie vieren betekent eigenlijk “Dank U wel” zeggen tegen God. Ik weet zeker, dat God heel blij is dat wij hier in zijn Kerk gekomen zijn om “dank U wel” te zeggen, om er aanwezig bij te zijn als Jezus Christus op het altaar van het Kruis zijn levensoffer opnieuw aan de hemelse Vader aanbiedt.

Blijven wij trouw komen. Niet allereerst omdat het een gebod is, maar omdat wij beseffen hoe goed God voor ons is, hoe zeer wij Hem ook nodig hebben.

Dankbaarheid vraagt ook inzet. Wat wij krijgen, moeten we ook aan een ander gunnen of zelf willen geven

Op een dag trok Sint-Franciscus van Assisi op een paard langzaam door het land. Ineens sprong zijn paard opzij en bleef stokstijf staan. Voor hem stond een melaatse. Hij was kaal en vol zweren. Zijn neus was een rode holte. Uit zijn linkeroog liep een streepje bloed. Aan zijn rechterhand had hij nog maar één vinger. Zijn ogen waren vol verdriet.

Franciscus was bang, want hij kon besmet raken! Daarom gaf hij zijn paard de sporen en reed in volle galop verder. Terwijl hij reed, schoten hem woorden van Jezus te binnen: “Wat gij aan de minsten der mijnen hebt gedaan, hebt ge aan Mij gedaan.” “Schijnheilige!”, dacht hij bij zichzelf, “je bent ontroerd door wat Jezus gezegd en gedaan heeft, maar als je iemand tegenkomt, die zoveel moet lijden, vlucht je weg.”

Franciscus was beschaamd. Hij keerde zich om en reed terug. De melaatse stond er nog. Franciscus kwam van zijn paard en boog voor hem. Hij zag in de man Jezus in al zijn lijden en kuste hem. De melaatse weende. Zijn mond beefde, hij wilde iets zeggen, maar kon het niet: hij had geen tong meer!

Franciscus was gelukkig. Hij dankte God ervoor en gaf het door aan een melaatse. Amen.