Preek op 23-12-2018, 4e zondag van de Advent, jaar C, pastoor Frank Domen
Openingswoord
Beste medegelovigen, allemaal van harte welkom op deze vierde en laatste zondag van de Advent. Wij gaan de vierde kaars aansteken … De zon komt nu echt op. Het licht verdrijft de duisternis. Alles wordt warm en lichtend en kleurrijk, vol leven.
Als een groep mensen wacht op de zonsopgang, kijken op gegeven moment alle ogen dezelfde richting uit om die goudgele bal als het ware uit de zee of boven de horizon te zien opstijgen. Zo wil Jezus ook in ons midden zijn, als een zon van gerechtigheid, als een vurige liefde. Maar hoe mooi de zon ook is … wij zijn de levende toortsen. De zon is groot. Hoe groot zijn wij? Hoe dik is onze lont? Hoe groot ons vat met olie? Hoe veel licht gaat er van ons uit?
Mogen wij door deze heilige Eucharistieviering meer en meer op Jezus Christus gaan lijken. Dat door onze gelovige, liefdevolle en warme aanwezigheid de ogen van alle mensen op Jezus als de levende zon gericht mogen worden.
Openingsgebed
Laat ons bidden. Heer, wij hebben door de boodschap van de engel de menswording van Christus, uw Zoon leren kennen. Wij bidden U: stort uw genade in onze harten, opdat wij door zijn lijden en kruis gebracht worden tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon … Amen.
Ofwel
Laat ons bidden. Verborgen God, Gij kent ons, Gij weet hoe blind wij zijn voor uw nabijheid, hoe ver wij nog verwijderd staan van U. Onthul ons uw aanwezigheid, breng ons tot de gehoorzaamheid van het geloof, en roep ons tot de gemeenschap van Jezus Christus, onze Heer. Die met U leeft en heerst … Amen.
Kinderwoorddienst
Preek
Broeders en zusters, nog maar twee dagen en dan is het Kerstmis. De Bijbellezingen van vandaag vertellen ons over allerlei nieuwe ontwikkelingen, die de geboorte van Jezus Christus teweeg heeft gebracht.
Op dat moment is Hij nog maar klein. Hij komt zelfs uit Bethlehem Efrata, het kleinste onder Juda’s geslachten. En toch brengt Hij dan al mensen in beweging. De herders, en ook de Wijzen uit het Oosten. Deze laatsten staan symbool voor de dan nog geheel heidense wereld. Met hen komt eigenlijk heel de wereld in beweging.
Kijken wij naar de tweede lezing uit de brief aan de Hebreeën. De schrijver vertelt ons, dat Jezus Christus is gekomen om ‘het eerste’ weg te nemen en om ‘het tweede’ te vestigen (Hebr. 10,9). Wat is ‘het eerste’ en wat is ‘het tweede’?
Het eerste is het hele oudtestamentische systeem van slachtoffers en gaven, van brand- en zoenoffers, die in de Joodse Tempel werden gebracht (Hebr. 10,8). De Wet van Mozes schreef het brengen van deze offers voor. Zij werden gebracht als zoenoffers voor de zonden. Maar met de geboorte van Jezus Christus was de tijd gekomen om het brengen van deze offers te beëindigen.
In plaats van deze offers kwam iets nieuws. Jezus Christus zei: “Hier ben Ik, Ik ben gekomen om uw wil te doen” (Hebr. 10,9). Hij verving het brengen van eindeloze aantallen offers van dieren door het offeren van zijn eigen Hart als een daad van vertrouwen en gehoorzaamheid. Het offeren van een van je schapen kan je raken als je er maar weinig hebt; het offeren van je hart raakt heel je leven.
In zekere zin heeft God onze offers ook niet nodig. Wij hoeven Hem niet ertoe te brengen om van ons te houden. Wij hoeven onszelf niet tegenover Hem te bewijzen door bepaalde zaken op te geven of door ons dood te werken. Wij hoeven geen professioneel CV te schrijven, een curriculum vitae, een document waarin wij tegenover een mogelijke nieuwe baas onze eigen kennis en vaardigheden aanprijzen.
Natuurlijk is God blij, dat wij offers brengen omwille van de Kerk, het Rijk Gods op aarde, maar zijn liefde is daar niet afhankelijk van. Zijn liefde is niet iets wat wij moeten verdienen. Zijn liefde is genade, een edelmoedige gift, zoals wij met Sinterklaas geschenken hebben gekregen of misschien strakjes nog onder de kerstboom vinden. Zijn liefde voor ons was er al vóórdat wij geboren werden.
De Heer is blij met onze gaven, vooral de offers, die wij brengen ten behoeve van onze familie en van de armen. Maar Kerstmis gaat over de liefde van Jezus Christus, niet over onze inspanningen. Het gaat over zijn eindeloze vrijgevigheid, niet over ons harde werken. In plaats van offers van ons te eisen – sommige mensen zijn er heel goed in om ons op onze plichten te wijzen, om eisen aan ons te stellen – deed Jezus Christus precies het omgekeerde: Hij bracht door mens te worden zichzelf ten offer.
Mensen kunnen elkaar na een blunder weleens links laten liggen, of elkaar doodzwijgen, maar Hij liet ons vanwege onze zonden niet in de steek; Hij kwam ons juist met grote stappen tegemoet om ons te redden. Redding … niet door onze eigen offers, niet door ons lijden, maar door zijn liefde.
Wij hebben nog twee dagen. En dan gaat er weer iets nieuws gebeuren. Niet “toen, lang geleden, ging er iets nieuws gebeuren”, nee, hier en nu in ons dagelijkse leven, kan er weer iets gebeuren, als wij Jezus Christus in ons leven meer ruimte geven.
Misschien kunnen wij opeens beter omgaan met een groot verdriet, kunnen wij iemands eigenaardigheden beter verdragen; wij zijn plotseling niet meer jaloers op het geluk van een ander. Door dat soort nieuwe ontwikkelingen kan er meer vrede komen in ons hart, worden wij meer tevreden mensen.
Richten wij onze ogen op Hem. Bieden wij Hem – dit keer niet goud, wierook en mirre – maar ons hart aan, dat wil zeggen: heel ons leven, wie en wat wij zijn. Geven wij Hem de gelegenheid iets nieuws aan ons te doen door zijn liefde, die redt, en door zijn gehoorzaamheid, die ons heilig maakt.
Denken wij niet: ach, wij zijn maar onbeduidende mensen, van binnen nog kleiner dan dat Kindje; wat kan God in en door ons bewerken!?
Toen Moeder Maria op bezoek ging bij Elisabeth was Jezus misschien nog maar twee millimeter groot en Johannes nog maar zes maanden in de moederschoot. En toch ging er van hen al een grote kracht uit. Ook wij mogen daarom net als de herders en de Wijzen uit het Oosten in beweging komen en meedoen aan een vernieuwing van Kerk en Samenleving.
Zien wij de liefdevolle blik van het Kerstkind, zijn warme hartelijke en begripvolle glimlach. Voelen wij ons bemind. Of we nu alles goed doen of niet, Hij houdt van ons, want we zijn Gods zonen, Gods dochters. Niet zijn vlees en bloed, maar het is wel zijn heilige Geest, en daarmee Hijzelf, die in ons leeft. En daarmee zijn wij allemaal, stuk voor stuk, grootse mensen. Proberen wij met een klein beetje trots en vooral met heel veel dankbaarheid zo naar onszelf en onze medemensen te kijken. Amen.