Preek op 20-08-2017, de 20e zondag door het jaar A, pastoor Frank Domen
openingswoord
Broeders en zusters, allemaal van harte welkom.
Mijn zus Wiljan en ik zijn afgelopen woensdag een dagje uit geweest naar Artis in Amsterdam. Daar waren wij al lang niet meer geweest.
Wanneer wij bij bepaalde dieren staan te kijken, komt er een jong gezinnetje naast ons staan. Een jongen van een jaar of zeven kijkt mij aan en zegt vervolgens tegen zijn moeder: “Kijk, mama, dat is een man, die met God praat.”
Welnu, dat is toch een mooie omschrijving van wat een priester is: een man, die met God praat. Het woord ‘priester’ betekent ‘offeraar.’ De priester offert aan het altaar het Lichaam en Bloed van de Heer, aan de hemelse Vader. Dat is het ambtelijke priesterschap. En wij mogen ons met onze dagelijkse offers, klein en groot, daarbij aansluiten. Dat is het algemene priesterschap van de leken.
Ik heb de jongeman in Artis uiteraard verteld, dat iedereen met God kan praten. En dat is ook de reden, dat wij hier, in dit Godshuis, zijn samengekomen. Heel de week zijn wij bezig geweest met mensen en allerhande zaken. Nu willen wij – maar wel met elkaar – dit alles even loslaten om ons helemaal op God te richten.
Openen wij met elkaar ons hart voor Hem. Ook vandaag heeft Hij weer bijzondere geschenken voor ons. Gaven, die wij de komende week nodig zullen hebben. Nodig ook om ons einddoel – het eeuwige leven in de hemel – te kunnen bereiken.
openingsgebed
Laat ons bidden. Heer God, Gij zijt een toevlucht voor wie zijn zwakheid kent, een kracht voor wie zich wendt tot U. Bevestig ons in het geloof: dat wij uw Naam verkondigen aan alle volkeren die Gij geroepen hebt. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon … Amen.
preek
Broeders en zusters, de meesten van ons zijn vader of moeder, opa of oma. Wij hebben kinderen, velen hebben kleinkinderen, sommigen al achterkleinkinderen. Een grote rijkdom.
Onze eerste zorg gaat natuurlijk naar hen uit. Dat is onze verantwoordelijkheid. En in de mate, dat wij nog tijd, geld en energie overhebben, kunnen wij ons ook inzetten voor andere mensen … van de Kerk of van verenigingen.
Zo was het eigenlijk ook met Jezus Christus. Hij was door God, zijn Vader, allereerst gezonden naar de kinderen van Israël, het door God uitgekozen volk. Zij waren zijn eerste verantwoordelijkheid. Vandaar zijn misschien in eerste instantie wat onbegrijpelijke reactie op de Kananeese vrouw uit het gebied van Tyrus en Sidon. Dat ligt zo’n 200 kilometer ten noorden van Jeruzalem.
De vrouw heeft een dochter, die door de duivel is bezeten. Tussen haakjes, wat die terroristen in Spanje hebben gedaan, is natuurlijk ook gebeurd onder ingeving van de duivel. Een echt duivelswerk. Wij zien daaraan hoe desastreus de invloed van de duivel in een mensenleven en in een menselijke samenleving kan zijn.
Daarom was die vrouw, voor Jezus min of meer een buitenlandse, de wanhoop nabij. Zij had nog maar één hoop, dat was Jezus. Zij had een groot geloof in Hem en een grote liefde voor haar dochter. Geloof, hoop en liefde, die drie kunnen uitkomst bieden.
Zij sprak Jezus aan met ‘Heer.’ Zeker in het Nieuwe Testament wordt het woord ‘Heer’ altijd gebruikt voor God. En dan noemt zij Hem ook nog eens ‘Zoon van David;’ dus zij ziet Hem als een afstammeling van de grote koning David. En dan noemt zij ook de reden van haar hartenkreet: haar dochter wordt vreselijk gekweld door de een duivel.
Maar Jezus Christus negeert haar. De apostelen adviseren Hem haar weg te sturen. Zij hebben blijkbaar last van haar. Dan gaan wij ook nog even beledigend worden. Zij en haar volk worden vergeleken met honden. Maar … zij geeft het niet op: de honden mogen eten van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen.
Als Zoon van God weet Jezus natuurlijk alles en dus kende Hij de vrouw al vóórdat zij bij Hem kwam. Misschien was het Hem wel te doen om haar volharding: om door haar ons te leren, dat wij niet zo gauw moeten opgeven. Als het leven tegenzit en blijft tegenzitten … niet opgeven, blijven bidden, blijven proberen. Net als die weduwe in een ander evangelie, die uiteindelijk toch haar recht kreeg bij de onrechtvaardige rechter, omdat zij blééf vragen (Lucas 18,6).
Nóg een belangrijk punt: uiteindelijk maakte Jezus Christus geen onderscheid tussen mensen. Wij doen dat weleens op grond van persoonlijke sympathieën of voorkeuren. Bij mensen, die eenzelfde baan of hobby hebben als wij voelen wij ons soms gauwer thuis. Mensen, die negatief spreken over mensen of zaken, die ons dierbaar zijn, stoten ons af.
Dat geeft niet. Wij hoeven niet iedereen even aardig te vinden, want niet alle mensen zijn even aardig. Maar wij moeten zelf wel openstaan voor iedereen, die onze levensweg kruist, want God kan ze naar ons hebben gestuurd om hen namens Hem te helpen. Of misschien kunnen wij iets van hen leren.
Jezus Christus zelf maakte nooit onderscheid tussen mensen, uit welk land zij ook kwamen of van welke godsdienst zij ook waren. Als ze maar geloof hadden, eerlijk en oprecht waren. Zelfs de Romeinse bezetter kreeg bij Hem een eerlijke kans. Aan politiek deed Hij niet.
Geven ook wij alle mensen een eerlijke kans. Dan krijgen wij die van God ook. Amen.