Preek op 05-08-2017, Eerste Zaterdag in Heiloo, pastoor Frank Domen
openingswoord
Broeders en zusters, allemaal van harte welkom bij deze heilige Eucharistieviering ter gelegenheid van de eerste zaterdag van de maand.
Iedere priester is verplicht om één keer per jaar op retraite te gaan. Dat heb ik eind juli gedaan in de Foyer de Charité van Marthe Robin in Thorn, het ‘witte stadje’ in Noord-Limburg. Pater Gerard Wilkens S.J. verzorgde de inleidingen.
Tussen de gebeden en meditaties door maak je natuurlijk ook even een wandeling. Ik heb zo mijn vaste route.
Op een bepaald punt kwam ik bij een wit huis waar een grote witte bestelbus stopte. Er stapte o.a. een man uit, een goede vijftiger, een enorme snor met daaronder een stralende glimlach. Hij zag mij meteen en riep vol enthousiasme, met zijn armen wijd uitgespreid: “Wij zijn de nieuwe bewoners.”
Ik zei: “Dat is prachtig, maar ik ben hier maar een weekje te gast.” Zo van: ik weet van niets. “O,” zei hij, nog steeds met zijn stralende glimlach, “ik dacht, dat je ons kwam bekeren!”
En wat ik toen zei, was achteraf niet zo slim: “Is dat dan nodig,” riep ik? ‘Natuurlijk’ antwoordde hij, dat dat niet zo was. Ik zwaaide naar hem en wenste hem veel woonplezier. Ik vervolgde mijn wandeling en dacht: Hé, ik had hem op een leuke manier moeten laten weten, dat die bekering inderdaad nodig is, voor iedereen.
Lieve mensen, wij gaan onze schuldbelijdenis bidden als uiting van ons besef, dat wij tekortschieten, zondigen, en dan vragen wij om ontferming. Wij vragen om hulp bij onze bekering.
Ik heb toen ik 14 jaar was een wat groter bekeringsmoment ervaren. Mijn leven veranderde radicaal. Een paar maanden later wilde ik priester worden.
Maar ons bekeren moeten wij eigenlijk iedere dag. Iedere dag is er reden om God te bedanken voor het goede, dat wij met de hulp van zijn genade tot stand mochten brengen. Ook Moeder Maria bracht God tijdens haar bezoek aan Elisabeth eer en dank in haar Magnificat: “Wonderbaar is het wat Hij mij deed.” Iedere dag zien wij ook: Hé, die oude nare gewoonte van mij steekt af en toe toch nog de kop op. Het spijt me, God. Het spijt mij, lieve mensen.
Laten wij even stil worden, God om licht en om berouw vragen, hernieuwen wij ons voornemen om ons best te doen en spreken wij dan samen onze schuldbelijdenis uit.
openingsgebed
Laat ons bidden. Heer, onze God, neem ons leven in bescherming en wees te allen tijde ons behoud. Help ons op voorspraak van de heilige Maria, altijd maagd, in de noden van dit ogenblik en laat ons eens ervaren wat eeuwige vreugde is. Door Onze Heer Jezus Christus, uw Zoon …
preek
Lieve broeders en zusters, ik denk, dat de meesten van ons wel weten, dat onze Moeder, de heilige Kerk, af en toe een ‘jubeljaar’ houdt, een jubileumjaar, een heilig jaar.
Bij aanvang van zo’n jaar worden de dichtgemetselde ‘heilige deuren’ van de Romeinse grootbasilieken plechtig geopend. Uit heel de wereld pelgrimeren de gelovigen naar Rome, de Eeuwige Stad, om er de graven van de apostelen te bezoeken. De paus verleent bij gelegenheid van een jubeljaar een bijzondere aflaat, een kwijtschelding.
Het idee daartoe komt niet van een van onze pausen, maar God zelf gaf Mozes – dat hoorden wij zojuist in de eerste lezing – opdracht om – toen zij eenmaal in het Heilig Land woonden – één keer in de vijftig jaar een jubeljaar te houden.
Gedurende dat jaar kon het land rusten, want de joden mochten niet zaaien en oogsten; alle slaven moesten dan worden vrijgelaten; iedereen moest in zijn vroegere bezit worden hersteld. Dat werd allemaal heel nauwkeurig berekend. Het jaar was bedoeld als een herinnering aan Gods goedheid voor de mensen én als een uitnodiging om op dezelfde manier elkaar barmhartigheid te betonen.
In de evangelielezing hoorden wij zojuist hoe koning Herodes ontzettend onbarmhartig omgaat met Johannes de Doper vanwege een eed, die hij in een dronken bui tegenover een jong meisje heeft gedaan. Hij laat hem in de gevangenis onthoofden.
Onze Katholieke Kerk houdt ook jubeljaren, soms zelfs eentje extra tussendoor. Maar eigenlijk kunnen wij zeggen, dat wij katholieken leven in een voortdurende staat van jubel en wel vanwege Jezus’ dood en verrijzenis. Vergeving van zonden is altijd mogelijk; ook genezing van lichaam en geest. Gods barmhartigheid is altijd beschikbaar voor ieder mens in ieder land. Wij mogen ook nu rondom het altaar van Onze Heer Jezus Christus – onze het toeziend oog van Moeder Maria – uitrusten van onze werken.
Het idee van een jubeljaar draagt ook in zich het idee van een viering. Het schijnt dat taalkundig de woordjes ‘jubileum’ en ‘vreugde’ van eenzelfde wortel afstammen.
Wij hoeven dus niet te leven als mensen, die overschaduwd worden door een donkere wolk. Maria werd overschaduwd door de heilige Geest. Wij ook! Door de heilige Sacramenten. Vooral door het Sacrament van Boete en Verzoening, de Biecht, en door de heilige Eucharistie, die wij allebei mogen ontvangen zo vaak als wij willen. Ook wij mogen dus leven in vreugde, in vrijheid.
Soms zijn wij dat gevoel van vreugde en vrijheid even kwijt. Dat kleine, nare mannetje, de duivel, probeert steeds weer ons te misleiden. Jezus heeft niet voor niets hem ooit een ‘dief’ en een ‘leugenaar’ genoemd (Joh. 8,44; 10,10)! Iedere dag opnieuw fluistert hij ons ideeën in, die ons angstig en depressief en boos kunnen maken als wij ernaar luisteren, als wij ze toelaten in ons hart. Altijd weer probeert de Satan mensen tegen elkaar op te zetten, ze van God te laten weglopen, zoals Adam en Eva dat deden.
Hij wil ons ervan overtuigen, dat onze zonden te groot zijn om door God vergeven te worden; dat wij harder moeten werken om Gods liefde te verdienen. Hij wil ons laten vergeten, dat Gods genade en kracht voor ons altijd beschikbaar zijn, omdat wij Gods kinderen zijn. Als de duivel ons van onze vreugde kan beroven wordt zijn streven om ons in duisternis te laten leven een stuk gemakkelijker.
Laten wij zijn leugens niet geloven! Als wij de vreugde van het jubileum willen ervaren, houden wij ons dan vast aan de waarheden, die de basis zijn van onze viering. Proberen wij ons Jezus voor te stellen, die zegt: “Ook Ik veroordeel u niet” (Joh 8,11). Luisteren wij naar Jezus, die ons ervan verzekert, dat niets ons zal kunnen scheiden van zijn liefde (Rom. 8,39). Weten wij, dat Jezus ons zijn eigen kinderen noemt (1 Joh. 3,1). Laten wij dus blij zijn! Ons is niet een jubileumjaar gegeven, maar een heel jubileumleven! Amen.