Preek op 08-08-2016, 19e zondag door het jaar C, pastoor Frank Domen

Preek op 08-08-2016, 19e zondag door het jaar C, pastoor Frank Domen

Het evangelie van vandaag lijkt wat thema betreft op dat van vorige week: aardse rijkdom waar je in de hemel niets aan hebt.

De Russische schrijver Leo Tolstoi heeft een verhaal geschreven over een rijk man, die op sterven lag. Deze man had tot nu toe altijd gedacht, dat je met geld alles kunt bereiken. “Dat zal dan ook wel zo zijn aan de andere kant van het graf”, dacht hij. En daarom gaf hij zijn zonen opdracht een zak met goudstukken in zijn kist te leggen.

Na een lange reis kwam hij in de andere wereld aan. Hij had er honger van gekregen. Rondkijkend zag hij een engel, die in een kraam allerlei voedsel te koop aanbood. “Net wat ik dacht”, zei de rijke man, “het is hier net als op aarde. Ook hier kun je voor geld alles krijgen. Goed dat ik wat heb meegenomen”.

Hij bestelde een maaltijd, maar toen hij met een goudstuk wilde afrekenen, werd dat door de engel afgewezen. “Je hebt op aarde niet veel geleerd”, zei de engel. “Je kunt hier niet betalen met geld dat je bezit, maar alleen met geld, dat je hebt weggegeven. Denk eens na. Heb je in je leven ooit iets aan iemand weggegeven? Of iemand geholpen”? De rijke man dacht na, maar hij had nooit ook maar één cent aan iemand weggegeven.

Het evangelie en deze parabel hebben dezelfde boodschap. Jezus zegt: “Verkoopt uw bezittingen en geeft aalmoezen; verschaft u beurzen die niet verslijten, en verwerft een onuitputtelijke schat in de hemel”.

‘Rijk zijn bij God’ en ‘rijk zijn bij de mensen’ kunnen twee heel verschillende werkelijkheden zijn. ‘Rijk zijn bij de mensen’ betekent een groot huis hebben, een snelle auto, eventueel een boot, ieder jaar twee of drie buitenlandse reizen.

Dat klinkt allemaal mooi, maar als dat nu het enige is in iemands leven! Als Jezus Christus zo iemand zou vragen: “Ben je gelukkig?” Dan kunnen mensen – als ze oprecht zijn – eigenlijk niet anders zeggen dan: “Nee”. Want het geluk van een mens zit niet in wat hij heeft, maar moet in zijn hart zitten. Rijke mensen zijn niet per se gelukkige mensen. Geld en goed kunnen een mens geen ‘vol-doening’ schenken. Wij hebben nooit ‘vol-doende’. Daarom is een mens, die zijn geluk enkel in het materiële zoekt, eigenlijk altijd een hamsteraar. Hij wil altijd meer.

Rijk zijn hoeft niet verkeerd te zijn, want wie rijk is, kan er niet alleen zelf van genieten, maar kan ook mensen in nood helpen. Misschien heeft God sommigen, die heel slim zijn, extra gezegend juist om mensen, die veel pech hebben in het leven, te kunnen helpen.

Laten wij eerlijk zijn: allerlei criminaliteit, ja, hele oorlogen ontstaan door de constatering: hij heeft wat ik niet heb en ik ga dat afpakken, desnoods met geweld.

Ik neem toch aan, dat wij allemaal niet zo zijn. Dat wij weten, dat het zaliger is te geven dan te ontvangen.

Maar hoe krijgen wij andere mensen ook zover? Wat alleen dan zal er meer vrede komen. Door hier, rondom het altaar, voor hen te bidden. Door hen bij de offerande op de hostieschaal of in de kelk te leggen. Dan kan de Heer van hen mensen met een nieuwe visie maken. God wil niets liever dan helpen, maar wij moeten het wel vragen, iedere dag opnieuw: Help hem, help haar, help dat gezin, help die arme natie, zo door oorlog verscheurd.

En buiten de heilige Mis ‘moeten’ wij zo veel mogelijk bidden, ik zou willen aanbevelen: vooral tot Maria. In dit verzamelwerk “Het Verborgen Kind van Medjugorje” staan veel waargebeurde verhalen over wat door het gebed is gebeurd, hoe mensen door bidden en vasten veranderd zijn, bevrijd, al was het soms pas op het laatste moment.

Het is elf uur ’s avonds. Pater 0 ‘Malley kijkt uit het raam: wat een hels onweer. Wat een weldaad om de last van die dag te laten rusten en te gaan slapen in de eenzaamheid van zijn pastorie. Maar wat hij niet weet, is, dat God die avond andere plannen heeft met zijn dienaar.

De telefoon gaat. Het is het ziekenhuis van Auburn. Een verpleegster smeekt hem dringend te komen vanwege een stervende man, die de ochtend niet zal halen.

Gezien het onweer en de overstromingen en de grote drukte van de volgende dag heeft Father O ‘Malley er niet veel zin in. Maar de roep van deze ziel in nood is sterker en pater O’Malley begeeft zich op weg. Hij doet vier uur over de 45 kilometer naar het ziekenhuis. De verpleegster brengt hem meteen naar de kamer van de zieke.

“Men heeft mij gezegd dat u een priester wilt zien”. De man doet zijn ogen open: “Maak dat u wegkomt. Ik wil u niet zien”. Het begint niet goed. Pijnlijk getroffen, maar niet ontmoedigd gaat pater O’Malley rustig zitten bidden. Zo gaat er een uur voorbij, en dan probeert hij het nog een keer: “Wilt u misschien wat praten”?

Weer dezelfde heftige reactie: de man geeft hem te kennen dat hij moet opkrassen. Weer dezelfde rustige reactie van de priester. Hij blijft in vrede voor de man bidden. Het begint stilletjes aan dag te worden. Zal deze kostbare ziel vertrekken zonder in Gods vrede te zijn opgenomen? De priester keert zich opnieuw naar de patiënt.

“Ik ben er zeker van dat u iets wilt zeggen, nietwaar”? “Nou ja”, zegt de zieke nu, “het zal snel met mij gedaan zijn. Ik heb niets meer te verliezen. Ik ben alcoholist. Sinds lange tijd woon ik alleen. Toen ik jong was had ik een goede betrekking als spoorwegmonteur. Op een nacht, zo’n dertig jaar geleden, brak er een hevig onweer los en iedereen die dienst had, ging schuilen in een hut. We hebben flink gedronken. Er moest een trein langskomen en het was mijn beurt om de wissel om te leggen. Ik stond op, heb de hefboom overgehaald… naar de verkeerde kant. Toen gebeurde het ongeluk. De trein is in volle vaart tegen een auto opgereden. Er zat een gezin in de auto: vader, moeder en twee dochtertjes… Ze waren op slag dood. Het was de avond voor Kerstmis. Ik heb het mijzelf nooit kunnen vergeven. God zal het me nooit vergeven… Ik ben daarop vertrokken, ik heb alles achtergelaten en ik heb mijn toevlucht gezocht in de bergen. Nu leef ik al dertig jaar alleen”.

De stervende man snikt het uit. Nu hij dit drama aan deze onbekende heeft toevertrouwd, leeft de nachtmerrie weer bij hem op: zijn mislukte leven, het onherstelbare kwaad, zijn schuldgevoelens die aanhoudend aan hem knagen. Zonder twijfel heeft deze aangrijpende mededeling ook bij zijn toehoorder een schok teweeggebracht. Het hart van de priester bonst in zijn keel, maar hij weet zich te beheersen. De priester nodigt hem uit om al zijn zonden bij God neer te leggen en om de absolutie te ontvangen. De stem van de priester zelf trilt ook, want bij hem komt er eveneens een verschrikkelijk drama naar boven.

“Weet u”, zegt pater O’Malley, “die avond voor Kerstmis hadden de vader en de moeder hun twee dochtertjes meegenomen in de auto… maar ze hadden ook nog een zoontje, ze hadden drie kinderen, en dat zoontje was thuisgebleven. En dat zoontje… dat zoontje… dat was ik”.

Totaal verbouwereerd probeert de zieke zich op te richten; hij kan geen woord uitbrengen.

“Ik vergeef het u”, zegt pater O ‘Malley. Het is u vergeven”, fluistert de priester zachtjes, zoals wanneer men iemand een geheim toevertrouwt.

Bij zonsopgang is de man gestorven. Hij is ingeslapen zonder angst voor God. Als een kind – die priester – dat gespaard is gebleven, het onvergeeflijke weet te vergeven, zal God die fout dan nog aanrekenen? Wat een wonder! Vrucht van twee uur bidden aan een sterfbed. Zo kunnen wij mensen, ja, stukjes van de wereld veranderen. Amen.

Subscribe
Abonneren op

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments