Preek op 07-08-2016, Gedaanteverandering van de Heer op de eerste zaterdag in Heiloo
openingswoord
Welkom, lieve medegelovigen, vandaag vieren wij het feest van de Gedaanteverandering van de Heer. Een spectaculair gebeuren, waarbij slechts drie van de twaalf apostelen aanwezig mochten zijn. Ik neem aan, dat wij allemaal graag de plaats van een van die drie apostelen hadden willen innemen om dat mooie gebeuren mee te kunnen maken.
Ik denk, dat Jezus en Maria het zeker zullen waarderen als wij inderdaad dit verlangen hebben, maar het zit er waarschijnlijk niet in, niet vandaag.
Wat wij wel mogen meemaken is niet dat brood en wijn van gedaante veranderen, maar in hun diepste wezen: brood houdt op brood te zijn en wordt het Lichaam van Christus, Jezus zelf.
Als christen en vooral als priester ga ik bij mij thuis geregeld bij een groot kruisbeeld staan of in onze eigen Mariakapel en dan leg ik mijn rechterhand op het Goddelijke Hart van Jezus of op het Onbevlekte Hart van Maria en vraag: Och, lieve Jezus, lieve Moeder Maria, kunnen wij niet ruilen? Jij mijn hart en ik jouw Hart!?
Ook Moeder Maria zal daar gehoor aan geven, iedere keer een beetje, in de mate, dat ik daaraan meewerk. Maar zeker tijdens de Eucharistieviering gaat die wonderbare ruil plaatsvinden, bij mij, bij jullie allemaal.
Zoals de apostelen op de berg Tabor hun ogen uit hebben gekeken, proberen wij zo met even veel eerbied en aandacht naar Gods woorden te luisteren en de heilige Eucharistie mee te vieren. In de heilige Communie ontvangen wij het Hart van Jezus. Pater Pio heeft weleens verklaard hoe hij de Communie als een Vuur zag neerdalen in de harten van de kerkgangers.
Bieden wij God, de hemelse Vader, ons zondige hart aan. Hij zal er iets moois van maken.
Staan wij vóórdat wij de schuldbelijdenis bidden even stil bij goed en kwaad in ons eigen leven.
preek
De heilige apostel Petrus zei in de tweede lezing, dat Jezus Christus van God de Vader eer en verheerlijking heeft ontvangen.
Stel dat wij in de buurt waren toen Petrus het prachtige verhaal van de verheerlijking van Jezus vertelde. Zouden wij dan niet nog meer willen vragen dan wat wij aan informatie krijgen in het evangelie? Bijvoorbeeld hoe Mozes er uitzag of wat Elia precies vertelde? Maar hier richt Petrus zich alleen maar op de stem uit de hemel, die zei: “Deze is mijn geliefde Zoon”. Wat een teleurstelling!
Wij moeten wel even bedenken waarom Petrus deze brief schreef. Hij wilde de gelovigen aansporen om in hun geloof te volharden, en hij wist dat het opnieuw vertellen van spectaculaire gebeurtenissen uit het verleden onvoldoende was. Petrus wilde benadrukken wie Jezus is, en niet zozeer de wonderen, die Hij heeft gedaan. Ook de stem, die Petrus had gehoord, merkte niet op: Kijk eens wat mijn Zoon allemaal kan doen! Nee, God verklaarde eenvoudigweg, dat Hij hield van zijn Zoon en dat Hij heel blij met Hem was. Met andere woorden, de relatie is belangrijker dan de wonderen.
Waarom was God zo blij met zijn Zoon? Omdat Jezus trouw was aan zijn zending. Noch door de misverstanden van zijn leerlingen, noch door de tegenwerking van sommige Farizeeën, noch door de beproevingen van de duivel, liet Hij zich weerhouden van het verkondigen van de Blijde Boodschap.
Hij wist wat Hem te wachten stond – niet alleen vervolging, maar ook een wrede dood – en toch bleef Hij standvastig. Hij wist natuurlijk dat zijn leven veel gemakkelijker zou zijn als Hij een beetje water bij de wijn deed. Maar Hij kon de gedachte, dat Hij zich daardoor van zijn Vader zou afkeren en daarmee ook van ons, niet verdragen.
Door deze toewijding voelde zijn hemelse Vader zich diep geraakt. En daarom liet de Vader zijn Zoon Jezus op de berg Tabor iets zien van de heerlijkheid, die Hem te wachten stond, een glorie, die wij allemaal krijgen als wij trouw blijven aan onze roeping.
Lieve mensen, dit feest spoort ons aan om de Heer trouw te blijven. Het vertelt ons, dat er zaken zijn, die belangrijker zijn dan spectaculaire wonderen: onze relatie met de Heer. Vandaag mogen wij allemaal de Heer tot ieder van ons horen zeggen: Jij bent mijn bemind kind. Ik ben blij, dat Ik jou mijn kind mag noemen.
Zijn wonderen dan helemaal niet meer weggelegd voor ons, gelovigen van het begin van de 21e eeuw!? Dat horen jullie mij niet zeggen. Misschien kennen velen van jullie dit boek: “Het verborgen Kind van Medjugorje”, geschreven door een Franse religieus. Ik noem het een verzamelwerk van wonderen, die in en vanuit Medjugorje zijn gebeurd. Maria spreekt er over vijf steentjes – wat ons mag doen denken aan de vijf stenen, die David nam om de reus Goliath te doden – vijf steentjes, die nodig zijn in onze strijd tegen satan: Bidden met het hart, vasten, maandelijkse biecht, de heilige Mis en de heilige Schrift. Maria zegt in Medjugorje, dat voor wie die vijf steentjes in geloof gebruikt er grote wonderen kunnen gebeuren. In dit boek zijn vele van die wonderen verzameld. Ik zal er één in verkorte vorm vertellen. Ik ging bij twee mannen op bezoek – van wie er één een alcoholverslaafde was geweest – en alvorens te vertrekken vroeg ik aan Moeder Maria welk verhaal ik aan hen zou vertellen. Ik opende het boek op een willekeurige plaats en toen kreeg ik dit verhaal.
Het is elf uur ’s avonds. Pater 0 ‘Malley kijkt uit het raam: wat een hels onweer. Wat een weldaad om de last van die dag even te laten rusten en rustig te gaan slapen in de eenzaamheid van zijn pastorie. Maar wat hij niet weet is dat God die avond andere plannen heeft met zijn dienaar…
De telefoon gaat over. Het is het ziekenhuis van Auburn. Een vrouwelijke stem smeekt hem: “Ik ben Betty, ik ben verpleegster. Pater, kunt u alstublieft meteen komen. Ik bel omdat hier een man is die een priester nodig heeft. Hij is er heel slecht aan toe. Hij zal de ochtend niet halen, het is dringend”.
Gezien het enorme onweer en de overstromingen en de grote drukte van de volgende dag heeft Father O ‘Malley er eigenlijk niet veel zin in. Maar de roep van deze ziel in nood is sterker en pater O’Malley begeeft zich op weg. Hij doet maar liefst vier uur over de 45 kilometer naar het ziekenhuis. De verpleegster wacht hem op en brengt hem meteen naar de kamer van Tom, die echt stervende is.
“Men heeft mij gezegd dat u een priester wilt zien”. Hij zegt het met de zachtheid, die Christus in zijn hart heeft gelegd tijdens al die jaren van zijn priesterschap.
De man doet zijn ogen open: “Maak dat je wegkomt. Ik wil u niet zien”. Het begint niet goed. Pijnlijk getroffen, maar niet ontmoedigd gaat pater O’Malley rustig zitten bidden. Zo gaat er een uur voorbij, en dan probeert hij het nog een keer: “Wilt u misschien wat praten”?
Weer dezelfde heftige reactie: de man geeft hem te kennen dat hij moet opkrassen. Weer dezelfde rustige reactie van de priester. Hij blijft in vrede voor de man bidden. Het begint stilletjes aan dag te worden en wat licht schijnt door de ramen. Zal deze kostbare ziel vertrekken zonder in Gods vrede te zijn opgenomen? Kortom, de priester keert zich opnieuw naar de patiënt:
“Ik ben er zeker van dat u iets wilt zeggen, nietwaar”? “Wel… oh, in ieder geval, het zal snel met mij gedaan zijn. Ik heb toch niets meer te verliezen. Ik ben alcoholist. Sinds lange tijd woon ik alleen. Toen ik jong was had ik een goede betrekking als spoorwegmonteur. Op een nacht, zo’n dertig jaar geleden, brak er een hevig onweer los en iedereen die dienst had ging schuilen in een hut. We hebben flink gedronken. Er moest een trein langskomen en het was mijn beurt om de wissel om te leggen. Ik stond op, heb de hefboom overgehaald… naar de verkeerde kant. Toen gebeurde het ongeluk. De trein is in volle vaart tegen een auto opgereden. Er zat een heel gezin in de auto: vader, moeder en twee dochtertjes… Ze waren op slag dood. Het was de avond voor Kerstmis. Ik heb mijzelf dat nooit kunnen vergeven. God zal het me nooit vergeven… Ik ben daarop vertrokken, ik heb alles achtergelaten en ik heb mijn toevlucht gezocht in de bergen. Nu leef ik al dertig jaar alleen”.
Tom snikt het uit. Nu hij dit drama aan deze onbekende heeft toevertrouwd, leeft heel de nachtmerrie weer bij hem op: zijn mislukte leven, het onherstelbare kwaad, zijn schuldgevoelens die aanhoudend aan hem knagen. Zonder twijfel heeft deze aangrijpende mededeling bij zijn toehoorder een schok teweeggebracht. Het hart van de priester bonst in zijn keel, maar hij weet zich te beheersen: het is niet het moment om zijn gevoel de vrije loop te geven. De man kan elk moment sterven, er valt geen seconde te verliezen. De priester nodigt Tom uit om al zijn zonden bij God neer te leggen en om de absolutie te ontvangen. De stem van de priester zelf trilt ook, want bij hem komt er eveneens een verschrikkelijk drama naar boven.
“Weet u, Tom, zegt pater O’Malley, die avond voor Kerstmis hadden de vader en de moeder hun twee dochtertjes meegenomen in de auto… maar ze hadden ook nog een zoontje, ze hadden drie kinderen, en dat zoontje was thuisgebleven. En dat zoontje… dat zoontje… dat was ik.
Tom, totaal verbouwereerd, probeert zich op te richten, hij kan geen woord uitbrengen.
“Ik vergeef het u”, Tom, zegt pater O ‘Malley. Het is u vergeven”, fluistert de priester zachtjes, zoals wanneer men iemand een geheim toevertrouwt.
Bij zonsopgang is de man gestorven. Hij is ingeslapen zonder angst voor God. Als een kind, dat gespaard is gebleven, het onvergeeflijke weet te vergeven, zal God die fout dan nog aanrekenen? Wat een wonder!
Als je dit boek leest, ga je weer met meer aandacht bidden en biechten en naar de Mis. Mocht iemand het willen kopen, ik heb er een aantal bij me: €12,-. Amen.