Preek op 12-04-2015, Beloken Pasen, Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid, pastoor Frank Domen

Preek op 12-04-2015, Beloken Pasen, Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid, pastoor Frank Domen

CRÈCHE

openingswoord

Broeders en zusters, van harte welkom. Het is de tweede zondag van Pasen, ook wel genoemd ‘Beloken Pasen’.Het is ook de zondag van de Goddelijke Barmhartigheid.

In het Jubeljaar 2000 riep paus Johannes Paulus II Beloken Pasen uit tot Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid. De Poolse paus, in 2005 gestorven op de vooravond van deze zondag, was een vereerder van de Poolse zuster Maria Faustina Kowalska. Aan haar is Jezus Christus in de jaren dertig van de vorige eeuw verschenen en maakte zichzelf bekend als de Goddelijke Barmhartigheid. Naar aanleiding van deze verschijning is dit schilderij gemaakt.

Onze wereld kan heel wat barmhartigheid gebruiken, want er gebeurt onnodig veel kwaad. Wij moeten bidden om Gods vergeving, om zijn barmhartigheid.

Maar ook dat mensen wat barmhartiger zijn tegenover elkaar. Mensen hoeven het niet altijd in alles met elkaar eens te zijn, maar dat kan ook op een vreedzame manier naar voren komen.

Vandaag gaat de eerste lezing over “gemeenschapszin”, het gevoel bij elkaar te horen, één familie te zijn.

Onder de eerste christenen leefde dit gevoel heel sterk. Niemand had te veel. Niemand kwam tekort. Men hield van elkaar. Men zorgde voor elkaar.

Wij schieten allemaal weleens tekort in gemeenschapszin. Vragen wij God en elkaar om vergeving.

openingsgebed

Laat ons bidden. Barmhartige en eeuwige God, ieder jaar brengt Gij in de viering van het paasfeest het geloof van uw volk tot nieuw leven. Blijf allen uw genade schenken en laat hen de diepe zin verstaan van het water, waardoor zij zijn gereinigd, van de Geest in wie zij zijn herboren, en van het bloed, waardoor zij zijn verlost. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon … .

preek

“Zondag van de Goddelijke barmhartigheid”. Lieve medeparochianen, op vrijdag 13 maart kondigde paus Franciscus volkomen onverwacht een Buitengewoon Heilig Jaar van de Barmhartigheid aan. Dit jubeljaar zal op 8 december aanstaande beginnen. Het wordt als het aan de Kerk ligt een sober jaar waarin de nadruk zal komen te liggen op de barmhartigheid. Wij zullen jullie op de hoogte houden van nieuwe mededelingen.

Broeders en zusters, er zijn relaties, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Wie bevriend is met een collega op het werk, wil ook vriendelijk zijn tegenover de gezinsleden van zijn collega. Wanneer een jongen verliefd wordt op een meisje, zal hij ook proberen het hart van haar ouders en van haar broers en zussen te winnen.

Zo – zegt de tweede lezing – is het ook in onze relatie met God. Wie van God houdt, heeft ook Gods Zoon lief en de heilige Geest. Wie van Gods Zoon houdt, bemint ook zijn Moeder en haar bruidegom, Sint Jozef.

Maar de tweede lezing van vandaag gaat nog een stapje verder. Wie God liefheeft, heeft niet alleen Gods eigen Zoon lief, maar ál Gods kinderen, dat zijn al onze medemensen, goeden en slechten. En… wie van ons durft van zichzelf te zeggen, dat hij goed is en van een ander, dat hij slecht is?

Dit, lieve mensen, kan voor ons soms een grote opdracht zijn. Johannes, de schrijver van de tweede lezing, de leerling, die Jezus het meeste liefhad, spreekt dan ook over “het overwinnen van de wereld”. Wij moeten strijd voeren om te kunnen overwinnen. En die strijd moeten wij allereerst voeren… met onszelf. Want wij gaan weleens met mensen om vanuit gevoelens als weerzin en antipathie. Wij blijven mensen maar beoordelen o.g.v. de een of andere verkeerde daad, die zij ooit in het grijze verleden hebben verricht. Die gevoelens en vooroordelen loslaten, dat vergt heel wat van ons, een strijd. Maar het is noodzakelijk, anders kunnen wij niet die mensenfamilie worden, die God bij het begin van de schepping voor ogen had. Anders hebben wij geen deel aan het Rijk Gods, een Rijk, dat al in ons midden aanwezig is.

Johannes roept ons op te geloven. Dat is het wapen waarmee wij de wereld kunnen overwinnen, waarmee wij het kwade, het zwakke in onszelf, kunnen overwinnen. Geloven wij toch, dat God de Vader is van alle mensen, van sterken en zwakken. Geloven wij toch, dat wij in het Rijk der Hemelen geen vreemden meer voor elkaar zullen zijn, maar broeders en zusters, kinderen van de ene Vader. Daarin geloven wil zeggen, dat wij nu al zo proberen te leven.

In het evangelie van vandaag zien wij één apostel, die niet zo’n sterk besef heeft van de band, die er feitelijk tussen gelovige mensen onderling behoort te zijn. Tomas gelooft zijn collega-apostelen niet wanneer deze verklaren de Heer te hebben gezien. Hij wil harde bewijzen.

Maar waarom zouden zijn mede-apostelen hem iets voorliegen? Met name over een zo gevoelig onderwerp – de dood van je allerbeste vriend, dat was Jezus voor de apostelen – daar maak je toch geen grapjes over!?

Als het gaat om geloof in Jezus, dan was Tomas niet anders als de andere apostelen. Allemaal hielden zij van Hem, en toch waren zij allen als bange hazen gevlucht toen Jezus gevangen werd genomen. Allemaal hadden zij niet begrepen dat dit gebeuren moest! Zij waren allen kleingelovig.

Toch voelden zij liefde voor de Heer, voelden zich door zijn dood verslagen. Tomas had misschien zelfs meer liefde voor zijn Heer dan voor zijn medemensen. En daar ligt dan bij Tomas de fout. Jezus zegt: Het eerste gebod is: God liefhebben. En het tweede gebod, daaraan gelijk is: je medemensen liefhebben. Ze vertrouwen.

Tomas vertrouwde de andere apostelen niet. Hij zag niet hoe zij bij elkaar hoorden als leden van één familie.

Broeders en zusters, wij, mensen van de Dionysiusparochie, wij, die in God geloven, horen bij elkaar, zijn werkelijk broeders en zusters, één familie, niet naar het bloed, maar naar de geest.

Houden wij van elkaar. Vertrouwen wij elkaar. Hebben wij alles voor elkaar over. En ook al stellen wij elkaar weleens teleur, beginnen wij opnieuw alsof er niets is gebeurd. Verdragen wij elkaar. Zo doet God met ons, keer op keer. Doen wij zo ook met elkaar.

N.a.v. dit evangelie nog even een kwestie. Wij krijgen allemaal weleens twee Getuigen van Jehova aan de deur. Meestal buitengewoon aardige mensen. Helaas zitten zij in zeer ernstige mate op een dwaalspoor.

Ik noem het niet ‘kerk’, maar de Gemeenschap van Getuigen van Jehova. Die werd in 1872 opgericht door Charles Taze Russel. Opgericht niet door God, maar door een mens, mensenwerk dus. Er zijn zaken, die zij geloven – of juist niet geloven – zaken waarmee zij bij ons aan de deur komen, maar die niet zo in de Bijbel staan, ook niet in hun eigen Bijbel.

Hun ernstigste dwaling is, dat zij de Godheid van Jezus Christus ontkennen. Zij geloven, dat Hij net als wij een schepsel is, misschien Gods meest bijzondere schepsel, maar zeker niet aan God gelijk.

En dat terwijl Tomas uiteindelijk tot Christus zegt: “Mijn Heer en mijn God.” Waarop Jezus hem antwoordt: “Omdat ge Mij gezien hebt, gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.” Jezus zegt dus: Eindelijk heb je het goede geloof. Jezus corrigeert Tomas niet. Hij bevestigt, dat inderdaad God is. Bij andere gelegenheden worden de apostelen wel door Christus gecorrigeerd. Nu niet, omdat Tomas gelijk heeft.

Komen zij weer eens aan de deur, wijzen wij hen dan in liefde op deze dwaling. Zij zullen waarschijnlijk zeggen: Jullie, katholieken, nemen de Bijbel niet zoals het er staat. Maar ook in hun Bijbel zegt Tomas letterlijk: Mijn Heer en mijn God.

Geloven wij, dat Jezus Christus is onze Heer en onze God. De Heer en God van heel ons leven, verleden, heden en toekomst. Amen.

Subscribe
Abonneren op

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments