Preek op 28-10-2012, 30e zondag door het jaar B

Preek op 28-10-2012, 30e zondag door het jaar B

openingswoord

Broeders en zusters, welkom weer. Het gaat vandaag in de lezingen over zien en niet zien.

Een oude rabbi vroeg eens aan zijn leerlingen: “Hoe kun je het moment bepalen, waarop de nacht ten einde loopt en de dag begint?”

“Is dat het moment waarop je uit de verte een hond van een schaap kunt onderscheiden,” vroeg een van de leerlingen? Maar de rabbi was niet tevreden met het antwoord. “Is het als je van verre een dadelboom van een vijgenboom kunt onderscheiden,” vroeg een ander? “Nee,” zei de rabbi.

“Maar wat is dan het antwoord,” vroegen zijn leerlingen?

Toen zei de rabbi: “Het is als je in het gezicht van de mens kunt kijken en daarin je zuster of broeder ziet. Tot dat moment is de nacht nog bij ons.”

Het verhaal lijkt me duidelijk: als je een medemens ziet, die een beetje vreemd doet en je denkt enkel: “Wat een rare vogel”, dan is het nog donker voor je. Dan zie je de werkelijkheid niet. Want de werkelijkheid is, dat je een broeder of zuster ziet, jouw familie, je geestelijke familie, die een beetje vreemd doet. Over familie denk je vaak wat milder dan over een vreemde.

Vragen wij dat wijzelf en alle mensen op de wereld mogen zien, inzien, dat wij één grote familie zijn en dat wij als zodanig met elkaar leren omgaan.

openingsgebed

Laat ons bidden. Almachtige God, dikwijls zoeken wij in tranen naar het geluk waartoe Gij ons geschapen hebt, en dat wij niet kunnen zien. Laat ons de mensen vinden die ons tot bij U brengen. Ontferm U over ons zodat wij in vreugde belijden dat Gij redding en vertroosting brengt. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon … .

preek

Broeders en zusters, even een klein stukje geschiedenis. De eerste lezing was genomen uit de profeet Jeremia. In het Oude Testament hoort hij bij de grote profeten. En zijn naam ‘Jeremia’ betekent ‘God verhoogt hem’.

Hij heeft geen gemakkelijk leven gehad. Vanwege de slechtheid van de mensen, ook van de regering, heeft hij onheilsprofetieën moeten uitspreken en dat werd hem niet door alle mensen in dank afgenomen. Maar hij hield zich vast aan wat hem was beloofd: God zal mij verhogen.

Hij leefde rond het jaar 600 vóór Christus. De profetieën van Jeremia beslaan een periode van ongeveer 30 jaar.

Dan een laatste stukje geschiedenis. In de tweede lezing wordt het begrip ‘hogepriester’ genoemd. De hogepriester is afkomstig uit de stam Levi en speciaal uit het huis van Aäron, de broer van Mozes. Hij mocht één keer per jaar het Heilige der Heiligen van de Tabernakel binnengaan om er het zoenoffer te brengen voor de zonden van het volk van Israël.

Toen de joden terugkeerden uit de Babylonische ballingschap herbouwden zij de Tempel. Opnieuw werden hogepriesters benoemd uit het geslacht van Aäron, via de lijn van Sadok, die hogepriester was ten tijde van Koning David. In deze periode kreeg de hogepriester naast een godsdienstige ook een politieke lading doordat de Perzen, waaraan de joden in die tijd onderworpen waren, de hogepriester als politiek heerser over het tempelstaatje Juda beschouwden.

Zo heeft het hogepriesterschap onder de Griekse overheersing en weer later onder de Hasmoneeën en nog later in de Herodiaanse periode een hele ontwikkeling doorgemaakt. Sinds de verwoesting van de Tweede Tempel in het jaar 70 vóór Christus is de functie van de Hogepriester – die dus was uitgegroeid tot een functie waarin zowel politieke als kerkelijke macht werd gecombineerd – vervallen.

In het christendom is Jezus de Hogepriester, die het offer voor de zonden van de gehele mensheid eens en voor altijd met zijn eigen leven en bloed heeft gebracht. Daarover hoorden wij dan in de tweede lezing van vandaag.

Terug naar Jeremia, de onheilsprofeet. Hij verkondigt vandaag alleen maar heil. “Jubel van vreugde”, zo zegt hij, “juich om de heerser der volken” en dan spreekt hij over de redding, die de Heer heeft gebracht.

Er kan een tijd zijn, dat het de mensen en de wereld slecht gaat, maar als er mensen komen, die zich bekeren, gaat het langzaam aan ook weer beter. Er kan in een slechte tijd een heel klein groepje trouwe mensen overblijven – ‘de heilige rest van Israël’ – als die mensen dan inderdaad maar trouw blijven, dan komt het uiteindelijk wel weer goed. Dan geeft God aan dat kleine en zwakke groepje mensen een ongekende goddelijke kracht, die het hele land weer hervormd, die de meeste mensen weer meekrijgt op de weg van het goede. Dat was vroeger zo. En, lieve mensen, dat zal nu ook zo zijn!

Vanuit heel Heerhugowaard zijn wij – gelovigen van de Dionysiusparochie, gelovigen van de Familieparochie in ‘t Kruis en gelovigen van de H.Hartparochie in De Noord ook met een klein groepje. Maar wij moeten trouw blijven. Sowieso wacht ons dan als beloning het eeuwig leven, maar – niet dankzij onszelf, maar dankzij Gods genade – zijn wij ook dat kleine beetje goed zaad, dat God op een goede dag zal uitzaaien en heel veel goede vruchten zal laten voortbrengen. Wij zijn – nogmaals dankzij Gods genade – de stronk, die na het omwaaien van de boom is overgebleven en waaraan God een nieuw takje zal laten ontbloeien.

De joodse mensen hadden ‘alleen maar’ – alleen maar tussen haakjes, want het was toch al heel wat – een hogepriester, sterveling en zondaar net als zijzelf. Maar wij, wij hebben Jezus Christus, sterfelijk mens als wij, maar als Zoon van God onsterfelijk en eeuwig, machtiger dan de dood, dus machtiger dan alles.

De vraag is of wij dat alles zien, in de gaten hebben, of dat wij net als Bartimeüs blind zijn. Bartimeüs was ‘alleen maar’ – ‘alleen maar’ weer tussen haakjes, want het is al erg genoeg – blind in zijn lichamelijke ogen. Er bestaat echter ook een veel diepere en ergere blindheid: dat je het goede van God en jezelf en van andere mensen niet kunt zien. Zo’n blindheid kan er toe leiden, dat mensen denken dat God niet bestaat, dat zij denken dat zij en andere mensen alleen maar kleinheid en zwakheid in zich dragen. Of nog erger: mensen met veel talenten zien juist niet dat zij uit zichzelf klein en zwak zijn. Zij denken dat zij heel wat voorstellen en dat zij hier op aarde het eeuwige leven hebben.

Wij, beste medegelovigen, zijn uit onszelf klein en zwak, maar als wij ons aan God binden zijn wij door Hem en met Hem en in Hem groot en sterk. Wij hebben alle reden om hoopvolle mensen te zijn. Met Jezus Christus, de eeuwige hogepriester, hebben wíj de toekomst in handen. Er zijn gunstige tekenen in de Kerk. Nieuwe ontwikkelingen.

Zien wij het goede? Of zijn wij nog meer blind dan Bartimeüs? Zijn wij niet zo hoopvol? Laten wij dan net als Bartimeüs roepen: Heer, heb medelijden. Help mij … om het goede te zien. Help mij en ons allemaal om moed te houden, om door te gaan.

Ook al zal het verval hier misschien nog een beetje verder gaan, zal het moeilijker worden, de dageraad is al begonnen. En dat licht zal op een dag overal gaan schijnen, óók in Heerhugowaard. Proberen wij met Jezus Christus door het leven te gaan als een met onze beste Vriend. Betrekken wij Hem bij alle dingen van ons dagelijks leven, zoals Bartimeüs zich bij Jezus aansloot en met Hem meetrok. Hoe meer wij dat doen, hoe sneller het herstel van Kerk en wereld zal komen. Amen.

Subscribe
Abonneren op

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments